Krachtige en specifieke remmer van glucosylceramidesynthase (= glucosyltransferase) en remt hiermee de vorming van glucosylceramide. Bij de lysosomale stapelingsziekte de ziekte van Gaucher type 1 (GD1) is er een defect in het enzym glucocerebrosidase wat leidt tot stapeling van glucocerebrosiden, een product van de vetstofwisseling. De klinische verschijnselen worden vooral veroorzaakt door ophoping van glucosylceramide (ook wel glucocerebroside of GL-1). Deze therapie wordt ook wel substraatreductietherapie (SRT) genoemd. Met behulp van SRT wordt de synthesesnelheid van GL-1 verlaagd, zodat deze in overeenstemming is met de verstoorde katabolismesnelheid bij patiënten met GD1. Eliglustat verkleint de omvang van lever en milt, verbetert of normaliseert de anemie en trombocytopenie en heeft een positief effect op de botziekte.
De steady state blootstelling bij kinderen die met de aanbevolen dosis behandeld worden is vergelijkbaar met de blootstelling bij volwassenen.
Capsules 84 mg.
Let op: de dosering moet worden aangepast bij leverfunctiestoornissen en/of bij gelijktijdig gebruik met CYP remmers. Zie SmPC voor details
| Enzymvervangingstherapie bij ziekte van Gaucher type 1 | ||||||||||||||||||
|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
De meest voorkomende bijwerkingen bij monotherapie bij kinderen zijn dyspepsie (9,8%) en droge huid (3,6%). Bij combinatietherapie met eliglustat/imiglucerase waren de meest voorkomende bijwerkingen hoofdpijn, dyspepsie, gastritis en vermoeidheid.
Vaak (1-10%): hoofdpijn, duizeligheid, dysgeusie. Palpitaties. Keelirritatie, hoesten. Dyspepsie, misselijkheid, braken, gastro-oesofageale refluxziekte, gastritis, dysfagie, droge mond, buikpijn, buikongemak, winderigheid, diarree, obstipatie. Droge huid, urticaria. Gewrichtspijn, pijn in de uiterste ledematen, rugpijn. Vermoeidheid.
Verder is gemeld: (vasovagaal) syncope, bij patiënten met predisponerende factoren.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Eliglustat niet gebruiken bij CYP2D6 ultrarapid metabolizers of onbepaalde metabolizers.
Het gebruik bij een bestaande hartaandoening is niet onderzocht in klinisch onderzoek. Vermijd het gebruik bij patiënten met een hartziekte (congestief hartfalen, recent acuut myocardinfarct, bij bradycardie, hartblok, ventriculaire aritmieën, lang QT-syndroom) en in combinatie met bepaalde antiaritmica, omdat eliglustat lichte stijgingen in de ECG-intervallen kan veroorzaken (zie ook rubriek Interacties).
Verminderde leverfunctie: geen of weinig gegevens zijn beschikbaar voor CYP2D6 normal metabolizers met matige leverfunctiestoornis, en voor CYP2D6 intermediate of poor metabolizers met iedere mate van leverfunctiestoornis; gebruik van eliglustat wordt niet aanbevolen. Bij CYP2D6 normal metabolizers met lichte leverfunctiestoornis én gelijktijdig gebruik van CYP2D6- of CYP3A4-remmers kan een verdere verhoging van de concentraties eliglustat in het plasma ontstaan, waarbij de mate van het effect afhangt van het enzym dat wordt geremd en de kracht van de remmer; zie voor de doseeradviezen de rubriek Doseringen.
Verminderde nierfunctie: geen of weinig gegevens zijn beschikbaar voor CYP2D6 normal, intermediate of poor metabolizers met eindstadium nierziekte (ESRD), en voor CYP2D6 intermediate of poor metabolizers met lichte, matige, of ernstige nierfunctiestoornis; gebruik van eliglustat wordt niet aanbevolen.
Controle respons: indien bij stabiele ziekte wordt overgegaan van enzymvervangende therapie naar eliglustat, de ziekteprogressie controleren op alle ziektekenmerken die er zijn, om de stabiliteit van de ziekte te evalueren (bv. na 6 mnd, gevolgd door regelmatige controle). Herstart enzymvervangende therapie of overweeg een alternatieve therapie indien een suboptimale respons (bv. < 20% afname van miltvolume na 9 mnd.) optreedt.
Wordt gemetaboliseerd door CYP2D6 en in mindere mate door CYP3A4 en is een remmer van P-gp en CYP2D6.
Niet beoordeeld:
Bij de krachtige CYP2D6-remmer paroxetine nemen de Cmax en AUC bij intermediaire CYP2D6-metaboliseerders met een factor 7.3 toe en bij extensieve met een factor 8.9. Bij combinatie met krachtige CYP2D6-remmers wordt verlaging van de dosering aanbevolen.
Bij matige CYP2D6-remmers kan de AUC met ong. een factor 4 toenemen bij intermediaire en extensieve CYP2D6-metaboliseerders. Bij combinatie met matige CYP2D6-remmers is voorzichtigheid geboden.
Bij combinatie met de krachtige CYP3A4-remmer ketoconazol nemen de Cmax en AUC bij intermediaire CYP2D6-metaboliseerders met een factor 3.8 toe en bij extensieve met een factor 4.3. Bij matige CYP3A4-remmers kan de AUC met ong. een factor 3 toenemen. Bij gebruik van krachtige en matige CYP3A4-remmers door intermediaire en extensieve CYP2D6-metaboliseerders is voorzichtigheid geboden.
Bij combinatie met krachtige CYP3A4-remmers kunnen de Cmax en AUC toenemen met ong. een factor 4.3 resp. 6.2 bij trage CYP2D6-metaboliseerders. Bij trage metaboliseerders is combinatie met krachtige CYP3A4-remmers gecontraïndiceerd.
Bij matige CYP3A4-remmers kunnen de Cmax en AUC met ong. een factor 2.4 resp. 3.0 toenemen bij trage CYP2D6-metaboliseerders. Bij trage metaboliseerders wordt het gebruik van matige CYP3A4-remmers ontraden.
Bij combinatie met de krachtige CYP3A4-inductor rifampicine neemt de AUC af met 85-95%. Het gebruik van krachtige CYP3A4-inductoren wordt ontraden.
De Cmax en AUC van het CYP2D6-substraat metoprolol nemen toe met ong. een factor 1.5 resp 2.1. Bij combinatie met een CYP2D6-substraat moet worden overwogen de dosering hiervan te verlagen.
De Cmax en AUC van het P-gp-substraat digoxine nemen toe met ong. een factor 1.7 resp. 1.5. Bij combinatie met een P-gp-substraat moet worden overwogen de dosering hiervan te verlagen.
Combinatie met klasse IA-antiaritmica en klasse III-antiaritmica moet worden vermeden vanwege het risico op een stijging van de ECG-intervallen.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
| AMINOZUREN EN AFGELEIDE VERBINDINGEN | ||
|---|---|---|
|
Cystadane, Amversio
|
A16AA06 | |
|
Carbaglu, Ucedane
|
A16AA05 | |
|
Carnitene
|
A16AA01 | |
|
Cystagon
|
A16AA04 | |
| ENZYMEN | ||
|---|---|---|
|
Replagal
|
A16AB03 | |
|
Fabrazyme
|
A16AB04 | |
|
Myozyme
|
A16AB07 | |
|
Strensiq
|
A16AB13 | |
|
Nexviadyme
|
A16AB22 | |
|
Brineura
|
A16AB17 | |
|
Naglazyme
|
A16AB08 | |
|
Elaprase
|
A16AB09 | |
|
Cerezyme
|
A16AB02 | |
|
Aldurazyme
|
A16AB05 | |
|
Kanuma
|
A16AB14 | |
|
Vpriv
|
A16AB10 | |
| DIVERSE MAAGDARMKANAAL- EN METABOLISMEPRODUCTEN | ||
|---|---|---|
|
Ammonaps, Pheburane
|
A16AX03 | |
|
Ravicti
|
A16AX09 | |
|
Oxlumo
|
A16AX18 | |
|
Zavesca
|
A16AX06 | |
| A16AX | ||
|
Orfadin
|
A16AX04 | |
|
Kuvan
|
A16AX07 | |
|
Revestive
|
A16AX08 | |
|
Cuprior; Cufence
|
A16AX12 | |
|
Wilzin
|
A16AX05 | |