Buiktyfusvaccin

Stofnaam
Buiktyfusvaccin
Merknaam
Typhim, Typherix, Vivotif
ATC code
J07AP03
Doseringen
Nierfunctiestoornissen

Produkten, hulpstoffen, toediening en tekorten
Bijwerkingen
Contraindicaties
Waarschuwingen en voorzorgen

Interacties
Eigenschappen (PD/PK)

Registratiestatus
Middelen uit dezelfde ATC groep
Referenties
Versiebeheer

Eigenschappen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Specifiek immuniserende werking tegen buiktyfus (veroorzaakt door Salmonella typhi). Het vaccin bevat alleen het Vi-antigeen (virulentie-antigeen). De immuniteit ontstaat 2–3 weken na de injectie en houdt circa 3 jaar aan. De immuniteit na orale toediening is vanaf 2 weken na de laatste inname optimaal en deze blijft gedurende ten minste 3 jaar aanwezig. 

 

Farmacokinetiek bij kinderen

Niet van toepassing

Label dosisadvies Kinderformularium

On-label

Toon SmPC tekst Toon SmPC tekst

SmPC tekst

Actieve immunisatie buiktyfus:
Oraal:
>
5 jaar:
1 dosis ( 1 capsule) op dag 0,2 en 4. Vaccinatieschema uiterlijk 1 week voorafgaand aan mogelijke blootstelling voltooien.
Intramusculair:
>
2 jaar:
1 injectie van 0,5 ml (25 mcg) IM tenminste 2 weken voorafgaand aan mogelijke blootstelling

 

Beschikbare toedieningsvormen/sterktes

Inj.vlst. (gezuiverd kapselantigeen) 50 µg/ml 
Caps. maagsapresistent (verzwakt levend) 2000 milj.kiem

Overige info toediening/beschikbaarheid

Informatie over geneesmiddeltekorten

Doseringen

Immunisatie tegen buiktyfus
  • Intramusculair
    • ≥ 2 jaar
      [2]
      • Tenminste 2 weken voorafgaand aan blootstelling: 25 microg./dosis, éénmalig.
      • Elke 3 jaar revaccineren.

  • Oraal
    • ≥ 5 jaar
      [1]
      • 1 dosis ( 1 capsule bevat circa 2 × 10*9 levende kiemen) op dag 0,2 en 4. Vaccinatieschema uiterlijk 1 week voorafgaand aan mogelijke blootstelling voltooien

Nierfunctiestoornissen bij kinderen > 3 maanden

GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.

GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.

Bijwerkingen bij kinderen

Bijwerkingen bij kinderen lijken niet te verschillen van bijwerkingen bij volwassen.

Bijwerkingen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Bij orale toediening
Vaak (1-10%): hoofdpijn, buikpijn, misselijkheid, braken, diarree, huiduitslag, koorts.

Verder zijn gemeld: paresthesie, duizeligheid, flatulentie, abdominale distensie, dermatitis, exantheem, jeuk, urticaria, verminderde eetlust, rugpijn, asthenie, malaise, vermoeidheid, koude rillingen, influenza-achtige verschijnselen, artralgie, myalgie, overgevoeligheid en anafylaxie.

Bij intramusculaire toediening:
Zeer vaak (> 10%): pijn, roodheid, en/of zwelling op de injectieplaats.

Vaak (1-10%): koorts, hoofdpijn, malaise, misselijkheid en jeuk.

Zeer zelden (< 0,01%): allergische reacties (urticaria, anafylactische reactie).

Verder zijn gemeld: myalgie, artralgie. Duizeligheid. Astma. Braken, buikpijn, diarree. Moeheid.

Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb

  • Bij kinderen worden veel geneesmiddelen off-label gebruikt. Alle ervaringen zijn belangrijk om te melden om zo meer kennis te verzamelen en te delen
  • Ook wanneer u niet zeker weet of de bijwerking echt door het geneesmiddel komt
Meld hier

Contra-indicatie algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Bij orale toediening:

  • acute maag-darminfecties;
  • aangeboren of verworven immunodeficiëntie;
  • slikproblemen (bij orale toediening) 

Bij parenterale toediening

  • Acute, ernstige met koorts gepaard gaande ziekte.

Waarschuwingen en voorzorgen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Oraal:
Herhaal de vaccinatie iedere 3 jaar bij frequent of langdurig verblijf in een endemisch gebied.

Niet toepassen tijdens een acute maag-darminfectie.

Intramusculair
Bij immunosuppressieve behandeling of immunodeficiëntie valt geen adequate respons te verwachten.

Het vaccin beschermt niet tegen ziekte veroorzaakt door Salmonella paratyphi of niet-tyfoïde Salmonellae.

Voorzichtig bij personen met trombocytopenie of bloedingsstoornissen; na injectie ten minste twee minuten stevige druk uitoefenen (niet wrijven) op de injectieplaats.

Interacties Bron: KNMP/Informatorium Medicamentorum

Interacties vaccins algemeen:

Gelijktijdig geven van vaccins

  • dode (geïnactiveerde) vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met andere dode vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • dode (geïnactiveerde) vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met levende vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • parenteraal toegediende levende vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met oraal toegediende levende vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • twee parenteraal toegediende levende vaccins worden bij voorkeur met een interval van ten minste 4 weken toegediend. Reden hiervoor is het induceren van de productie van interferonen gedurende 1-2 weken door het ene vaccin, die kunnen interfereren met de immuunrespons op het andere vaccin. Indien dit niet mogelijk is, kunnen ze ook tegelijkertijd worden toegediend.

Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten

Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.

Van zostervaccin is niet bekend of het een interactie geeft met bloedproducten; er hoeft geen interval te worden aangehouden.

Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.

Relevant:

Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde Middelen bij inflammatoire aandoeningen, veel oncolytica) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie). Oncolytica zijn: cytostatische oncolytica, CDK4- en CDK6-remmers (abemaciclib, palbociclib, ribociclib), PARP-remmers (niraparib, olaparib, rucaparib, talazoparib), proteasoomremmers (bortezomib, carfilzomib, ixazomib), tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking, monoklonale antilichamen bij kanker met immunosuppressieve werking, alemtuzumab, alpelisib, duvelisib, idelalisib, en overige oncolytica met een cytostatische werking (aminolevulinezuur, amsacrine, arseentrioxide, asparaginase, axicabtagen ciloleucel, eribuline, hydroxycarbamide, lenalidomide, mitotaan, panobinostat, pegaspargase, pomalidomide, talimogeen laherparepvec, temoporfine, tisagenlecleucel, trabectedine, venetoclax)

Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen bij kanker die immunomodulerend werken kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.

Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (zie hierboven bij levende vaccins) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).

Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.

BACTERIELE VACCINS

Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.

CHLOLERAVACCINS

Cholera vaccin

Dukoral
J07AE01
HAEMOPHILUS INFLUENZAE B-VACCINS
J07AG01
MENINGOKOKKENVACCINS

Meningococcen A, C, W135, Y vaccin

Nimenrix, Menveo, MenQuadfi
J07AH08

Meningococcen B vaccin

Bexsero, Trumenba
J07AH09
J07AH07
KINKHOESTVACCINS
J07AJ52
PNEUMOKOKKENVACCINS

Pneumokokken vaccin

Synflorix, Prevenar 13, Pneumovax 23, Vaxneuvance
J07AL02
TUBERCULOSEVACCINS
J07AN01

Referenties

  1. Emergent Netherlands B.V, SmPC Vivotif (RVG 120941) 29-01-2019, www.geneesmiddeleninformatiebank.nl
  2. Sanofi Pasteur Europe, SmPC Typhim (RVG 17568) 05-12-2019, www.geneesmiddeleninformatiebank.nl
  3. Informatorium Medicamentorum, Interacties, Geraadpleegd 23-1-2022
  4. Zorginstituut Nederland, Farmacotherapeutisch Kompas (Eigenschappen, bijwerkingen, waarschuwingen en voorzorgen, contra-indicaties), Geraadpleegd 24 jun 2019

Wijzigingen

  • 01 juli 2020 10:12: NIeuw toegevoegd

Therapeutic Drug Monitoring


Overdosering