Coffeïne remt het enzym fosfodiësterase, waardoor intracellulair de concentratie cAMP stijgt. Tevens is het een antagonist van de adenosinereceptoren.
Bij toepassing bij apneu bij prematuren vermindert coffeïne het optreden van bronchopulmonale dysplasie (met ong. 35%), het optreden van cerebrale palsy en ernstige retinopathie. Vanaf een gecorrigeerde leeftijd van 18-21 maanden is een verbetering van de overleving gevonden, tot die leeftijd is geen verschil in overleving gevonden. Bij onvoldoende effect of bij toxiciteit dient de plasmaconcentratie te worden bepaald, bij onvoldoende effect vlak voor de volgende dosering en bij toxiciteit 2-4 uur na toediening.
Bij toepassing bij neonaten kan de plasmaconcentratie worden bepaald aan de hand van de concentratie in speeksel. De speekselconcentratie bedraagt gemiddeld 70% van de plasmaconcentratie. De verhouding tussen beide is lineair tot een speekselconcentratie van 20 mg/l.
Bij neonaten tot 3 maanden wordt het nauwelijks gemetaboliseerd maar voornamelijk in onveranderde vorm uitgescheiden met de urine (ong. 85%). De eliminatiehalfwaardetijd bij neonaten bedraagt 3 – 4 dagen. De klaring bij neonaten (8,9 ml/kg/uur, range 2,5 – 17) is direct gecorreleerd met het lichaamsgewicht en de postnatale leeftijd. Het verdelingsvolume bij neonaten bedraagt 0,8 – 0,9 l/kg.
Na orale toediening van 10 mg cafeïnebasis/kg lichaamsgewicht aan premature pasgeborenen varieerde de piekplasmaconcentratie (Cmax) van 6 tot 10 mg/L en de gemiddelde tijd om de piekconcentratie te bereiken (tmax) van 30 min tot 2 uur [SmPC Peyona].
Om reden van een grotere therapeutische breedte wordt bij apnoe bij neonaten de voorkeur gegeven aan coffeine boven theofylline.
Oraal: On-label
Intraveneus: On-label
Inj.vlst. (0-water) 10 mg/ml FNA
Inj.vlst (citraat) 20 mg/ml
Drank (0-water) 10 mg/ml
Neonatale apneu |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
De bijwerkingen op het centraal zenuwstelsel zijn gewoonlijk bij kinderen ernstiger dan bij volwassenen.
Bij toepassing bij prematuren zijn gemeld sepsis, hypo- of hyperglykemie, groeiachterstand, voedingsintolerantie, prikkelbaarheid, nervositeit, rusteloosheid, tachycardie, verhoging van de uitstroom van het linkerventrikel, toegenomen slagvolume, regurgitatie, toegenomen diurese, toegenomen natrium- en calciumconcentratie in de urine, verlaagd Hb-gehalte, verlaagde thyroxineconcentratie, flebitis of ontsteking op de infusieplaats en overgevoeligheidsreacties. Bij overdosering bij prematuren kunnen convulsies optreden.
Tijdens de eerste drie weken is een verminderde gewichtstoename gevonden.
Voorbijgaande dalingen in thyroxine (T4) zijn vastgesteld bij zuigelingen aan het begin van de therapie, maar deze zijn niet blijvend bij volgehouden therapie. [SmPC Peyona]
Slapeloosheid, rusteloosheid, nervositeit, licht delirium, bradycardie (bij een dosering van 200-250 mg per dag), tachycardie en ventriculaire aritmie ten gevolge van stimulering van de sinusknoop (bij doseringen hoger dan 250 mg per dag), verhoogde 'cardiac output', veranderingen in de bloedglucoseconcentratie ten gevolge van stimulering van de glycogenolyse, lichte diurese ten gevolge van een toegenomen glomerulaire filtratiesnelheid en verminderde terugresorptie, misselijkheid, braken en stimulering van maagzuursecretie. In dierproeven zijn bij chronische toepassing peptische ulcera ontstaan; het is niet bekend in hoeverre dit ook bij de mens optreedt, maar uit voorzorg wordt in het algemeen voorzichtigheid aangeraden bij peptische ulcera in de anamnese.
Er zijn aanwijzingen dat consumptie van meer dan ong. 100 mg coffeïne per dag de vruchtbaarheid vermindert.
Chronisch gebruik van coffeïne kan leiden tot medicatieafhankelijke hoofdpijn.
Na staken van chronisch gebruik kan onttrekkingshoofdpijn optreden. Dit begint enkele uren na staken, is maximaal na 20-48 uur en kan enkele dagen tot een week aanhouden.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid.
Symptomen intoxicatie: Symptomen van intoxicatie bij prematuren: hyperglykemie, hypokaliëmie, fijne tremor van de ledematen, rusteloosheid, hypertonie, opisthotonus, tonische klonische bewegingen, toevallen, tachypneu, tachycardie, braken, maagirritatie, gastro-intestinale bloedingen, pyrexie, schrikachtigheid, verhoogd ureumgehalte in het bloed en verhoogd aantal witte bloedcellen, niet-doelgerichte kaak- en lipbewegingen. Er zijn geen sterfgevallen gemeld in verband met een overdosis cafeïne bij prematuren.
Als vlak voor de bevalling grote hoeveelheden cafeïne zijn geconsumeerd door de moeder óf als de neonaat vooraf is behandeld met theofylline moet vooraf aan de behandeling de plasmacoffeïnespiegel worden bepaald.
Wees voorzichtig bij zeer premature neonaten (< 28 weken) en neonaten met gestoorde nierfunctie, gestoorde leverfunctie, gastro-oesofageale reflux, epileptische aandoeningen en cardiovasculaire aandoeningen. Wees voorzichtig indien eerder ongewone hartritmestoornissen zijn voorgekomen op een cardiotocogram (CTG). Coffeïne kan bij premature neonaten accumuleren, waardoor bewaking bij langdurig gebruik nodig kan zijn. Het uitblijven van respons op de behandeling kan wijzen op een andere oorzaak van apneu.
Er zijn meldingen van een mogelijk verband tussen het gebruik van methylxanthines en de ontwikkeling van necrotiserende enterocolitis. Een grote multicentrische studie (n=2006) waarin het resultaat op lange termijn van met cafeïnecitraat behandelde premature kinderen werd onderzocht, toonde echter geen verhoogde frequentie van necrotiserende enterocolitis in de cafeïnegroep in vergelijking met placebo. [SmPC Peyona]
Behandeling met coffeïne kan leiden tot een verhoogde behoefte aan energie en voedingsstoffen en verstoring van de vocht- en elektrolytenbalans.
Voorzichtigheid is geboden bij ulcus pepticum in de anamnese, bij hartritmestoornissen of hartkloppingen en in de eerste weken na een acuut myocardinfarct.
Coffeïne is substraat voor CYP1A2.
Niet relevant: de concentratie stijgt door ribociclib, rucaparib of vemurafenib.
Niet beoordeeld: ciprofloxacine, fluconazol (in een dosering hoger dan 200 mg per dag), norfloxacine kunnen het metabolisme van coffeïne remmen.
Fenobarbital en fenytoïne kunnen het metabolisme versnellen.
Doxapram kan de stimulerende effecten op het hart, het ademhalingsstelsel en het centrale zenuwstelsel versterken.
Coffeïne kan het therapeutische effect van methotrexaat bij reumatoïde artritis verminderen.
Het verhoogt de absorptie van ergotamine.
Het is niet aangetoond dat coffeïne de analgetische werking van paracetamol kan versterken.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
CENTRAALWERKENDE SYMPATHICOMIMETICA | ||
---|---|---|
Strattera, Audalis
|
N06BA09 | |
Tentin
|
N06BA02 | |
Elvanse®
|
N06BA12 | |
Concerta®, Equasym XL®, Medikinet CR®, Ritalin®
|
N06BA04 |