Pegaspargase heeft dezelfde werking als asparaginase; het splitst L-asparagine. Dit aminozuur is onmisbaar voor de groei van bepaalde leukemiecellen die dit aminozuur niet zelf kunnen vormen, maar dit betrekken uit intercellulaire ruimten. Het metabolisme van sommige normale cellen kan echter ook worden verstoord.
Pegaspargase is minder immunogeen dan asparaginase; echter bij overgevoeligheid voor asparaginase was de incidentie van allergische reacties bij pegaspargase nog ong. 32% en de incidentie van allergische reacties die aanleiding gaven tot staken ong. 14%.
Geen specifieke gegevens kinderen.
Niet commercieel beschikbaar, via internationale apotheek.
Acute lymfatische leukemie |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Bij meer dan 10% van de patiënten: overgevoeligheidsreacties, urticaria, huiduitslag, anafylaxie, hyperglykemie, pancreatitis, diarree, buikpijn, vervetting van de lever en daling van de albumineconcentratie.
Bij 1-10%: infecties, sepsis, febriele neutropenie, anemie, trombose, hypertriglyceridemie, hyperlipidemie, convulsies, perifere motorische neuropathie, syncope, trombose, hypoxie, braken, stomatitis, pijn in de ledematen, stijging van de amylaseconcentratie, stijging van ALAT, stijging van bilirubine, verminderd aantal neutrofielen, verminderd aantal trombocyten en verlenging van de stollingstijd.
Bij minder dan 1%: verwardheid en slaperigheid. Zelden RPLS, lichte tremor in de vingers, hemorragische en necrotiserende pancreatitis en acuut nierfalen.
Verder zijn gemeld beroerte, insulten, hoofdpijn, bewustzijnsverlies, vorming van pseudo-cysten (tot 4 maanden na staken van de behandeling), acute parotitis, TEN, diabetische ketoacidose, hyperosmolaire hyperglykemie, stijging van de ureumconcentratie, koorts, vorming van neutraliserende antistoffen, cholestase, geelzucht, hepatocellulaire necrose en leverfalen.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Overgevoeligheid, ernstige leverfunctiestoornis (bilirubine groter dan 3x de bovengrens van de normaalwaarde; transaminasewaarden groter dan 10x de bovengrens van de normaalwaarde), anamnese van pancreatitis en anamnese van ernstige trombose of bloeding bij eerdere behandeling met asparaginase of pegaspargase.
Lage activiteitsniveaus van asparaginase gaan vaak gepaard met de aanwezigheid van antistoffen
tegen asparaginase. In dergelijke gevallen dient overschakeling op een ander asparaginasepreparaat te
worden overwogen. Hierover dient eerst deskundig advies te worden ingewonnen.
Overgevoeligheidsreacties kunnen zich voordoen, na toediening de patiënt gedurende een uur bewaken. Bij optreden van anafylactische reactie de behandeling staken. Er kunnen zich ernstige trombotische voorvallen, waaronder trombose van de sinus sagittalis, voordoen bij patiënten die Oncaspar krijgen. Bij patiënten met ernstige trombotische voorvallen dient de behandeling met Oncaspar te worden gestaakt.
Een verhoogde protrombinetijd (PT), een verhoogde partiële tromboplastinetijd (PTT) en hypofibrinogenemie kunnen optreden. De stollingsparameters dienen voor en tijdens de behandeling te worden gecontroleerd. Regelmatige controle van het stollingsprofiel is noodzakelijk. Fibrinogeen kan worden gezien als parameter van het pro- en antistollingssysteem. Wanneer zich een duidelijke afname van de hoeveelheid fibrinogeen of antitrombine III (ATIII)-deficiëntie voordoet, dient gerichte substitutie te worden overwogen (bijvoorbeeld vers ingevroren plasma).
Oncaspar kan een immunosuppressieve werking hebben. Het is derhalve mogelijk dat het gebruik van
dit geneesmiddel infecties in de hand werkt bij patiënten. Combinatietherapie met Oncaspar kan leiden tot ernstige hepatische toxiciteit en toxiciteit van het centraal zenuwstelsel. Voorzichtigheid is geboden bij combinatie met andere hepatotoxische geneesmiddelen, vooral bij bestaande leverfunctiestoornis, vanwege het risico op hepatotoxiciteit. Let op symptomen van hyperammoniëmie. Om het therapeutische effect na te gaan dienen de perifere bloedtelling en het beenmerg van de patiënt nauwlettend te worden gecontroleerd. Let op tekenen van pancreatitis.
Gedurende de behandeling en ten minste 6 maanden na staking van het gebruik van Oncaspar dient
effectieve anticonceptie te worden gebruikt. Aangezien een indirecte interactie tussen bestanddelen
van het orale contraceptivum en pegaspargase niet kan worden uitgesloten, worden orale contraceptiva
in dergelijke klinische situaties niet voldoende veilig geacht.
Niet beoordeeld: methotrexaat en cytarabine kunnen de werking van pegaspargase versterken of verzwakken.
Bij toediening vlak voor of gelijktijdig met vincristine kunnen de toxiciteit van pegaspargase en het risico op anafylaxie toenemen.
Interacties oncolytica algemeen:
Relevant: de meeste cytostatische oncolytica (niet de tyrosinekinaseremmers en de monoklonale antilichamen) kunnen het effect van cumarinederivaten op vele manireren beïnvloeden. Hierdoor kan/zal de verlenging van de stollingstijd sterker fluctueren. Bovendien kan chemotherapie trombocytopenie veroorzaken. Trombocytopenie bij gebruik van cumarines geeft een extra verhoogde bloedingsneiging. Voor de meeste cytostatische oncolytica is toename van de werking van het cumarinederivaat gemeld, voor mercaptopurine en mitotaan is afname van de werking gemeld. Behalve enzymremming spelen ook andere factoren een rol, zoals de ziekte kanker zelf en chemotherapie gerelateerde factoren, zoals braken en leverinsufficiëntie door metastasen.
Levende vaccins: vanwege de immunosuppressieve werking van veel oncolytica kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken. Dit geldt ook voor de monoklonale antilichamen en de tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar). De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens gebruik van oncolytica die immunosuppressief werken kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan.
Geen interactie: in de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met allergenen van natuurlijke oorsprong.
Niet beoordeeld: omega-3-vetzuren verminderen de effectiviteit van sommige oncolytica. KWF Kankerbestrijding ontraadt visoliesupplementen of vette vis te gebruiken vanaf 24 uur voorafgaand aan chemotherapie met irinotecan of platinaverbindingen tot en met 24 uur daarna.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
MONOKLONALE ANTILICHAMEN | ||
---|---|---|
Blincyto
|
L01XC19 | |
Yervoy
|
L01XC11 |
PROTEINEKINASEREMMERS | ||
---|---|---|
Sprycel
|
L01XE06 | |
Glivec
|
L01XE01 |
OVERIGE ONCOLYTICA | ||
---|---|---|
Amsidine
|
L01XX01 | |
Spectrila (colaspase), Erwinase (crisantaspase)
|
L01XX02 | |
Siklos, Xromi
|
L01XX05 | |
L01XX19 | ||
Lysodren
|
L01XX23 | |
Kymriah
|
L01XX71 | |
Vesanoid
|
L01XX14 |
PROTEASOOMREMMERS | ||
---|---|---|
Velcade
|
L01XG01 |