Suxamethonium (succinylcholine) is een zeer snel en kortwerkende depolariserende spierverslapper. Het bindt als niet-competitieve agonist aan de acetylcholine (nicotine)-receptoren op de motorische eindplaat van de skeletspier en activeert deze, waardoor depolarisatie en (voorbijgaande) ongecoördineerde contracties van spiervezels optreden. Doordat suxamethonium minder snel dan acetylcholine wordt afgebroken, blijft het relatief lang aan de receptoren gebonden waardoor geen repolarisatie kan optreden. Het gevolg is blokkade van de neuromusculaire prikkeloverdracht en daarmee de gewenste spierparalyse. Na toediening van 1 mg/kg lichaamsgewicht treedt binnen 1–2 min volledige spierverslapping met volledige paralyse van de ademhaling op, welke gedurende 5–8 min aanhoudt. Hierna herstelt de neuromusculaire prikkeloverdracht zich volledig in 3–5 min. In vergelijking met volwassenen zijn zuigelingen en jonge kinderen resistenter tegen suxamethonium.
Het depolariserend blok (fase I-blok) kan na herhaalde of langdurige toediening overgaan in een blok dat kenmerken vertoont van een niet-depolariserend blok (fase II-blok); zie de rubriek Waarschuwingen en voorzorgen. Na herhaalde toediening kan tachyfylaxie optreden.
Cardiovasculaire effecten kunnen optreden door stimulatie van muscarinereceptoren in het hart (bradycardie) of van de sympatische ganglia (hypertensie, tachycardie). De histaminevrijgifte is gering.
Geen informatie
Inj.vlst. (dichloride als 2-water) 20 mg/ml, 50 mg/ml
Benzylalcohol (in de injectievloeistof) kan toxische reacties en anafylactoïde reacties veroorzaken bij zuigelingen en kinderen < 3 jaar; niet gebruiken bij prematuren en pasgeborenen < 4 weken vanwege ernstige bijwerkingen (zoals het ‘gasping’-syndroom) én maximaal één week gebruiken bij jonge kinderen (< 3 jaar), vanwege stapeling. Gebruik van benzylalcohol bij nier- of leverfunctiestoornis kan door ophoping leiden tot metabole acidose.
Verslapping van skeletspieren |
---|
|
GFR ≥10 ml/min/1.73m2: aanpassing van de dosering is niet nodig.
GFR <10 ml/min/1.73m2: een algemeen advies kan niet worden gegeven.
Een enkelvoudige dosis kan worden toegediend mits er geen sprake is van hyperkaliëmie. Geef géén meervoudige of hoge doses aangezien dit een klinisch significante toename van het serumkalium kan veroorzaken. (SmPC)
Bradycardie.
Zeer vaak (> 10%): spierfasciculaties. Verhoogde druk in de maag.
Vaak (1-10%): voorbijgaande verhoging van bloedkalium. Bradycardie, (gevolgd door) tachycardie. Myoglobinemie, myoglobinurie. Voorbijgaande lichte stijging van de intraoculaire druk vlak na toediening. Rode huid, huiduitslag.
Zelden (0,01-0,1%): hartritmestoornissen (waaronder ventriculaire aritmieën), hartstilstand. Bronchospasmen. Langdurige ademhalingsdepressie, (verlengde) apneu. Trismus.
Zeer zelden (< 0,01%): maligne hyperthermie. Overgevoeligheidsreacties (incl. anafylactische reacties).
Verder zijn gemeld: hypertensie, hypotensie. Spierzwakte, -stijfheid of –pijn, tot enige dagen na de operatieve ingreep (meestal bij ambulante patiënten die een korte operatieve ingreep hebben ondergaan); waarschijnlijk veroorzaakt door de initiële ongecoördineerde spiervezelcontracties kort na de injectie. Rabdomyolyse. Excessieve speekselvloed. Gebrek aan effect door genetische variaties waarbij plasma cholinesterase varianten een veranderde affiniteit hebben voor suxamethonium waardoor het sneller wordt gedeactiveerd.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Bradycardie wordt vaker waargenomen bij kinderen en bij herhaalde toediening van suxamethonium (zowel bij kinderen als volwassenen). Voorafgaande behandeling met intraveneus atropine of glycopyrronium verlaagt de incidentie en ernst van bradycardie aanzienlijk. Intramusculair atropine is niet effectief. Niet-behandelbare gevallen van hartstilstand zijn beschreven bij kinderen bij wie een neuromusculaire aandoening niet eerder was gediagnosticeerd. Wees zeer voorzichtig en monitor extra bij zuigelingen en kinderen die suxamethonium krijgen, vanwege toegenomen risico van toepassing bij niet eerder gediagnosticeerde spieraandoeningen of neiging tot maligne hyperthermie waarvan men tot dan toe niet op de hoogte was.
Strikte voorzorgsmaatregelen vóór en tijdens toediening: Suxamethonium alleen toedienen na anesthesie en uitsluitend door of onder toezicht van een anesthesist ervaren met de toediening van suxamethonium, en met adequate beademingsapparatuur. Suxamethonium verlamt de ademhalingsspieren en andere skeletspieren, maar heeft geen effect op het bewustzijn. Suxamethonium kan bradycardie en/of hartstilstand veroorzaken door hyperkaliëmie (zie verderop in deze rubriek). Tevens bestaat het risico van langdurige apneu. Bij te snelle intraveneuze toediening kunnen (pijnlijke) ongecoördineerde spiercontracties ontstaan. Monitor tijdens langdurige toediening met een perifere zenuwstimulator om overdosering te voorkomen.
Hyperkaliëmie: een acute tijdelijke stijging van het serumkalium (van ca. 0,5 mmol/liter) treedt vaak op na de toediening. In bepaalde pathologische situaties of bij bepaalde aandoeningen kan dit een te hoge stijging van het serumkalium geven, en zo ernstige hartritmestoornissen en hartstilstand veroorzaken, zoals bij:
Maligne hyperthermie: Suxamethonium is gecontra-indiceerd bij een (familiaire) voorgeschiedenis van maligne hyperthermie. Als maligne hyperthermie onverwacht optreedt suxamethonium en alle anesthetica waarvan bekend is dat ze verband houden met de ontwikkeling ervan, onmiddellijk staken. Geef i.v. dantroleen en ondersteunende behandeling.
Kruisovergevoeligheid: sluit vóór toediening van suxamethonium, indien mogelijk, overgevoeligheid voor andere neuromusculair blokkerende middelen (NMBA's) uit, aangezien een hoog percentage van kruisovergevoeligheid (> 50%) tussen de verschillende NMBA's is gemeld. Bij bekend overgevoelige patiënten uitsluitend gebruiken wanneer dit absoluut noodzakelijk is. Wanneer een overgevoeligheidsreactie optreedt, daarna testen op overgevoeligheid voor andere NMBA's.
Bradycardie wordt vaker waargenomen bij kinderen en bij herhaalde toediening van suxamethonium (zowel bij kinderen als volwassenen). Voorafgaande behandeling met intraveneus atropine of glycopyrronium verlaagt de incidentie en ernst van bradycardie aanzienlijk. Intramusculair atropine is niet effectief. Niet-behandelbare gevallen van hartstilstand zijn beschreven bij kinderen bij wie een neuromusculaire aandoening niet eerder was gediagnosticeerd. Wees zeer voorzichtig en monitor extra bij zuigelingen en kinderen die suxamethonium krijgen, vanwege toegenomen risico van toepassing bij niet eerder gediagnosticeerde spieraandoeningen of neiging tot maligne hyperthermie waarvan men tot dan toe niet op de hoogte was.
Gevallen van hartstilstand als gevolg van hyperkaliëmie na toediening van suxamethonium bij patiënten met gesloten hoofdletsel, congenitale cerebrale parese, tetanus, en de spierdystrofie van Duchenne zijn gemeld. In zeldzame gevallen zijn dergelijke voorvallen ook gemeld bij kinderen bij wie tot dan geen spieraandoening was gediagnosticeerd.
Verlengde apneu kan voorkomen, vooral bij een lage plasmacholinesterasespiegel of bij erfelijke atypische activiteit van plasmacholinesterase.
Fase II-blok: herhaalde of langdurige toediening kan een verandering in de respons van de motorische eindplaat teweegbrengen, waarbij een depolariserend blok (fase I-blok) kan overgaan in een blok met niet-depolariserende kenmerken (fase II-blok). Hoewel de kenmerken van een zich ontwikkelend fase II-blok lijken op die van een daadwerkelijk niet-depolariserend blok, kan een fase II-blok niet altijd volledig en definitief omgekeerd worden door anticholinesterasemiddelen. Wanneer een fase II-blok volledig heeft plaatsgevonden, zijn de effecten ervan doorgaans volledig reversibel met standaarddoses neostigmine in combinatie met een anticholinergicum. Bij neonaten en patiënten met myasthenia gravis treedt direct een fase-II-blok op.
Myasthene aandoeningen: Suxamethonium niet toedienen bij gevorderde myasthenia gravis. Hoewel deze patiënten resistent zijn tegen suxamethonium, ontwikkelen zij een toestand van fase II-blok, die kan leiden tot een langzamer herstel. Patiënten met myasthenisch Eaton-Lambertsyndroom daarentegen zijn gevoeliger dan normaal voor suxamethonium, waardoor bij hen een dosisverlaging noodzakelijk is.
Verlengde en versterkte neuromusculaire blokkade kan voorkomen als gevolg van lagere activiteit van plasmacholinesterase bij patiënten met:
Atypische/abnormale activiteit van plasma(pseudo)cholinesterase: Wees bedacht op verlengde en versterkte neuromusculaire blokkade of gebrek aan effect door erfelijke atypische activiteit van plasmacholinesterase (bij ca. 0,05% van de populatie) en abnormale activiteit van plasmapseudocholinesterase. Aanzienlijk verlengde apneu en ademhalingsmoeilijkheden kunnen optreden, dan wel gebrek aan effect bij normale dosering waardoor intubatie bemoeilijkt wordt. Het verdient aanbeveling de genetische variant te bepalen bij verdenking van mutaties van esterase enzymen.
Wees voorzichtig bij ademhalingsstoornissen en verstoringen van de elektrolytenbalans.
Hypothermie: Ingrepen onder hypothermische condities kunnen het effect van suxamethonium versterken.
Bloedtransfusie kan bijdragen aan een verhoging van de plasmacholinesterasespiegel, waardoor de werking van suxamethonium onvoorspelbaar beïnvloed kan worden.
Open oogletsel/glaucoom: Suxamethonium veroorzaakt een lichte, voorbijgaande stijging van de intraoculaire druk. Niet gebruiken bij open oogletsel of wanneer een stijging van de intraoculaire druk niet wenselijk is, tenzij het mogelijke voordeel opweegt tegen het mogelijke risico voor het oog.
Verminderde leverfunctie: Bij eindstadium leverfalen kan verlengde en versterkte neuromusculaire blokkade voorkomen als gevolg van een lagere activiteit van plasmacholinesterase. Het gebruik van de hulpstof benzylalcohol (aanwezig in injectievloeistof) kan bij een leverfunctiestoornis door accumulatie leiden tot metabole acidose.
Ouderen kunnen gevoeliger zijn voor aritmieën, met name indien ze ook hartglycosiden gebruiken (bv. digoxine).
Kinderen: Bij kinderen wordt bradycardie vaker gemeld, en zijn ook gevallen van hartstilstand gemeld bij kinderen met tot dan toe geen gediagnosticeerde spierziekte, voor meer informatie zie bovenin deze rubriek achter Bradycardie en gevallen van hartstilstand. Bij neonaten treedt direct een fase-II blok op, zie voor meer informatie achter 'Fase II-blok' in deze rubriek.
Hulpstoffen: benzylalcohol (in de injectievloeistof) kan toxische reacties en anafylactoïde reacties veroorzaken bij zuigelingen en kinderen < 3 jaar; niet gebruiken bij prematuren en pasgeborenen < 4 weken vanwege ernstige bijwerkingen (zoals het ‘gasping’-syndroom) én maximaal één week gebruiken bij jonge kinderen (< 3 jaar), vanwege stapeling. Gebruik van benzylalcohol bij nier- of leverfunctiestoornis kan door ophoping leiden tot metabole acidose.
Niet relevant:
Cyclofosfamide kan de werkingsduur verlengen; suxamethonium wordt snel gehydrolyseerd door pseudocholinesterase, de pseudocholinesteraseconcentratie kan dalen door cyclofosfamide.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met irinotecan.
Niet beoordeeld:
Toename effect: de neuromusculaire blokkade kan, in tegenstelling tot niet-depolariserende spierrelaxantia, worden verlengd door cholinesteraseremmers, omdat deze de pseudocholinesteraseconcentratie verlagen en hierdoor de acetylcholineconcentratie verhogen.
Kinidine en polymyxine B kunnen de neuromusculaire blokkade versterken.
Voorafgaand aan toediening van een niet-depolariserende stof kan suxamethonium de neuromusculaire blokkade versterken. Als suxamethonium na een niet-depolariserende stof wordt toegediend, kan zowel versterking als verzwakking van de neuromusculaire blokkade optreden.
Suxamethonium kan het effect van digoxine versterken.Bij ACE-remmers en andere geneesmiddelen die de kaliumconcentratie verhogen is het risico op hyperkaliëmie verhoogd.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
OVERIGE KWATERNAIRE AMMONIUMVERBINDINGEN | ||
---|---|---|
Tracrium
|
M03AC04 | |
Nimbex
|
M03AC11 | |
Mivacron
|
M03AC10 | |
Esmeron
|
M03AC09 | |
M03AC03 |
OVERIGE PERIFEER WERKENDE SPIERRELAXANTIA | ||
---|---|---|
Botox, Dysport, Xeomin
|
M03AX01 |