Risdiplam is een pre-mRNA-splitsingsmodificator van survival motor neuron 2 (SMN2). Het herstelt de splitsing van SMN2 en verhoogt de inclusie van exon 7 in het mRNA-transcript, wat leidt tot een verhoogde aanmaak van functioneel en stabiel SMN-eiwit. De hoeveelheid SMN-eiwit in het bloed is binnen 4 weken meer dan 2× zo hoog (mediane verandering) als vóór de behandeling; dit houdt aan tijdens de gehele behandelperiode (van ten minste 24 maanden).
SMA is een progressieve neuromusculaire aandoening veroorzaakt door mutaties in het SMN1-gen, gelegen op chromosoom 5q. Hierbij maakt het SMN1-gen geen functioneel SMN-eiwit aan. Het nabij op het chromosoom gelegen SMN2-gen (een 'reserve-gen') is wel normaal, echter produceert dit slechts kleine hoeveelheden functioneel SMN-eiwit (ca. 10%). Het gevolg is dat er bij SMA een tekort aan goed functionerend SMN-eiwit ontstaat. Aangezien het SMN-eiwit essentieel is voor motorneuronen, leidt een tekort hieraan bij SMA tot zwakte van de spieren in de schouders, heupen, bovenbenen en bovenrug en soms van de ademhalingsspieren en de spieren die worden gebruikt bij het slikken. SMA is een aandoening met een klinisch spectrum, die ernstiger verloopt bij een lager aantal kopieën van het SMN2-gen en een jongere leeftijd waarop de symptomen zich voor het eerst voordoen.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Drank 0,75 mg/ml
5q spinale spieratrofie (SMA) |
---|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Bij SMA op de zuigelingen leeftijd (Type 1)
Zeer vaak (>10%): Diarree, huiduitslag, maculopapulaire huiduitslag, erytheem, dermatitis, allergische dermatitis, papuleuze huiduitslag, folliculitis, pyrexie (inclusief hyperpyrexie).
Vaak (1-10%): Mondzweren en aften, urineweginfecties (inclusief blaasontsteking)
Zeer vaak (> 10%): diarree. Koorts. Huiduitslag waaronder eczeem, acneachtig eczeem, allergisch eczeem, erytheem, folliculitis, erythemateuze uitslag, (maculo)papuleuze uitslag. Bij patiënten met SMA type 2 en 3 ook hoofdpijn. Koorts en huiduitslag traden op bij resp. 55% en 29% van de patiënten met SMA type 1 en bij resp. 22% en 17% van de patiënten met SMA type 2 en 3. De hiervoor genoemde bijwerkingen zijn over het algemeen voorbijgaand.
Vaak (1-10%): urineweginfecties (waaronder cystitis). Mondulceraties en aften. Bij patiënten met SMA type 2 en 3 ook misselijkheid en gewrichtspijn.
Verder is gemeld: cutane vasculitis (reversibel na staken).
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
SMN1-gentherapie: er zijn geen gegevens over de werkzaamheid van risdiplam bij patiënten die eerder zijn behandeld met onasemnogeen abeparvovec.
Effecten op de netvliesstructuur zijn waargenomen in niet-klinische veiligheidsonderzoeken na langdurige behandeling. Deze effecten zijn niet gezien in klinische onderzoeken bij SMA-patiënten, echter is de hoeveelheid langetermijngegevens nog beperkt; zie ook de rubriek Interacties.
SMA type 4 patiënten (klinische diagnose) zijn niet onderzocht in de klinische registratieonderzoeken.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
OVERIGE MIDDELEN BIJ ZIEKTEN VAN HET SKELETSPIERSTELSEL | ||
---|---|---|
Translarna
|
M09AX03 | |
Spinraza
|
M09AX07 | |
Zolgensma
|
M09AX09 |