Levend, verzwakt varicella-zoster-virus (Oka/Merck-stam), gekweekt in menselijke diploïde cellen. Werking: na 2–4 weken. Werkingsduur: tot 9 jaar na tweede vaccinatie.
Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.
Poeder voor inj.susp. (Oka/Merck-stam) > 1350 pfu + 0.5 ml oplosm.
Actieve immunisatie tegen varicella zoster |
---|
|
Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.
Zeer vaak (> 10%): koorts.
Vaak (1-10%): reacties op de injectieplaats (erytheem, pijn, zwelling, uitslag). Prikkelbaarheid. Bovenste luchtweginfecties. Huiduitslag, mazelen–/rubella–achtige uitslag, varicella-achtige uitslag.
Soms (0,1-1%): infecties zoals gastro-enteritis, faryngitis, neusverkoudheid, otitis (media), conjunctivitis en influenza. Luieruitslag, jeuk, erytheem, miliaria rubra, urticaria, contactdermatitis. Anorexie, diarree, misselijkheid, braken. Huilen, slapeloosheid, slaperigheid. asthenie, hoofdpijn.
Zelden (0,01-0,1%): sinusitis, bloedneus, pulmonale congestie, piepende ademhaling, bronchitis, pneumonie. Candidiasis. Myalgie, spierstijfheid. Oorpijn. Huidmanifestaties zoals (atopische) dermatitis, eczeem, impetigo, herpes simplex, acne, blozen. Mondulcus, flatulentie, haematochezia. Lymfadenopathie, lymfadenitis, trombocytopenie. Apathie, agitatie, nervositeit, emotionele veranderingen, droomstoornissen, koortsstuipen, tremor.
Verder zijn gemeld: aplastische anemie, trombocytopenie (incl. ITP). CVA, (non–febriele) convulsies, Guillain–Barrésyndroom, myelitis transversa, Bell-verlamming, ataxie, duizeligheid, aseptische meningitis, paresthesie. Pneumonitis. Encefalitis. Anafylaxie (incl. shock), angio–oedeem, perifeer oedeem. Stevens–Johnsonsyndroom, erythema multiforme, Henoch–Schönlein–purpura, cellulitis. Postinfectieuze artritis. Hyperpigmentatie.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Bloeddyscrasieën, leukemie, lymfomen of andere maligne aandoeningen van het bloed- en lymfestelsel. Immunosuppressieve therapie (incl. hoge doses corticosteroïden). Ernstige immunodeficiëntie (zoals agammaglobulinemie, aids, symptomatische HIV-infectie of een leeftijdspecifiek CD4-percentage: < 25% (kinderen < 12 mnd.), < 20% (kinderen 12–36 mnd.), < 15% (kinderen 36–60 mnd.)). Actieve onbehandelde tuberculose. Koorts > 38,5 °C.
Levende vaccins (bijvoorbeeld varicella zoster-vaccin) mogen niet worden gegeven aan zuigelingen die in utero zijn blootgesteld aan infliximab tot 12 maanden na de geboorte. Toediening van een levend vaccin aan een zuigeling die borstvoeding krijgt terwijl de moeder infliximab krijgt, wordt niet aanbevolen tenzij de serumspiegels van infliximab bij de zuigeling niet aantoonbaar zijn. Deze zuigelingen kunnen een verhoogd risico op infectie lopen, waaronder ernstige gedissemineerde infectie die fataal kan worden. [DHPC]
Vanwege een risico van transmissie van het vaccinvirus tussen gezonde gevaccineerde individuen die al dan niet een varicella-achtige uitslag ontwikkelen en vatbare individuen (immuungecompromitteerden, zwangeren die niet eerder waterpokken hebben gehad, neonaten van moeders die niet eerder waterpokken hebben gehad) wordt geadviseerd gedurende de eerste zes weken na vaccinatie nauw contact te vermijden. Patiënten met een immunodeficiëntie en zonder contra-indicatie vertonen mogelijk een verminderde immunologische respons; zorgvuldig controleren op verschijnselen van varicella. Overweeg vaccinatie bij bepaalde immunodeficiëntie, zoals asymptomatische HIV-infectie, IgG subklasse deficiëntie, congenitale neutropenie, chronische granulomateuze ziekte of complementdeficiëntie, wanneer de voordelen opwegen tegen de risico's.
Niet beoordeeld:
Gevaccineerde personen moeten gedurende 6 weken na vaccinatie met varicellavaccin geen salicylaten gebruiken, omdat gebruik van salicylaten bij personen die zijn geïnfecteerd met het varicellazostervirus het syndroom van Reye kan veroorzaken.
Interacties vaccins algemeen:
Gelijktijdig geven van vaccins
dode (geïnactiveerde) vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met andere dode vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
dode (geïnactiveerde) vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met levende vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
parenteraal toegediende levende vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met oraal toegediende levende vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
twee parenteraal toegediende levende vaccins worden bij voorkeur met een interval van ten minste 4 weken toegediend. Reden hiervoor is het induceren van de productie van interferonen gedurende 1-2 weken door het ene vaccin, die kunnen interfereren met de immuunrespons op het andere vaccin. Indien dit niet mogelijk is, kunnen ze ook tegelijkertijd worden toegediend.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten
Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij ebolavaccin en varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.
Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.
Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (immunosuppressiva, corticosteroïden, bepaalde Middelen bij inflammatoire aandoeningen, veel oncolytica) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie). Oncolytica zijn: cytostatische oncolytica, CDK4- en CDK6-remmers (abemaciclib, palbociclib, ribociclib), PARP-remmers (niraparib, olaparib, rucaparib, talazoparib), proteasoomremmers (bortezomib, carfilzomib, ixazomib), tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking (zie aldaar), monoklonale antilichamen bij kanker met immunosuppressieve werking (zie aldaar), alemtuzumab, alpelisib, duvelisib, idelalisib, en overige oncolytica met een cytostatische werking (aminolevulinezuur, amsacrine, arseentrioxide, asparaginase, axicabtagen ciloleucel, eribuline, hydroxycarbamide, lenalidomide, mitotaan, panobinostat, pegaspargase, pomalidomide, talimogeen laherparepvec, temoporfine, tisagenlecleucel, trabectedine, venetoclax)
Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen bij kanker die immunomodulerend werken (zie aldaar) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.
Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (zie hierboven bij levende vaccins) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
ENCEPHALITISVACCINS | ||
---|---|---|
Ixiaro
|
J07BA02 | |
FSME-Immun, FSME-Immun junior
|
J07BA01 |
INFLUENZAVACCINS | ||
---|---|---|
Influvac, Influvac Tetra, Vaxigrip
|
J07BB02 |
HEPATITISVACCINS | ||
---|---|---|
Ambirix, Twinrix
|
J07BC20 | |
Havrix Junior, Havrix, Vaqta, Avaxim
|
J07BC02 | |
Engerix B Junior; HBVaxPro
|
J07BC01 |
MAZELENVACCINS | ||
---|---|---|
MMRVaxpro
|
J07BD52 |
POLIOMYELITISVACCINS | ||
---|---|---|
J07BF03 |
RABIESVACCINS | ||
---|---|---|
Geinactiveerd Rabiesvaccin Merieux HDCV, Verorab, Rabipur
|
J07BG01 |
ROTAVIRUSDIARREEVACCINS | ||
---|---|---|
Rotarix, Rotateq
|
J07BH01 |
GELEKOORTSVACCINS | ||
---|---|---|
Stamaril
|
J07BL01 |
PAPILLOMAVIRUSVACCINS | ||
---|---|---|
J07BM02 | ||
J07BM03 |
OVERIGE VIRALE VACCINS | ||
---|---|---|
Spikevax (Moderna Biotech), Comirnaty (Pfizer BV)
|
J07BX03 | |
Qdenga
|
J07BX04 |