Rabiësvaccin

Stofnaam
Rabiësvaccin
Merknaam
Geinactiveerd Rabiesvaccin Merieux HDCV, Verorab, Rabipur
ATC code
J07BG01
Doseringen
Nierfunctiestoornissen

Produkten, hulpstoffen, toediening en tekorten
Bijwerkingen
Contraindicaties
Waarschuwingen en voorzorgen

Interacties
Eigenschappen (PD/PK)

Registratiestatus
Middelen uit dezelfde ATC groep
Referenties
Versiebeheer

Eigenschappen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Specifiek immuniserende werking tegen rabiës. Induceert stimulatie van lymfocyten en antilichaam-uitscheidende plasmocyten, resulterend in de productie van rabiësvirus-neutraliserende antilichamen (RVNA's). Bij bijna alle personen met een normaal immuunsysteem treedt seroconversie op. Een serumantistoftiter > 0,5 IE/ml wordt als beschermend beschouwd en wordt bij bijna 100% van de personen na 14 dagen bereikt.

Farmacokinetiek bij kinderen

Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.

Label dosisadvies Kinderformularium

On-label

Toon SmPC tekst Toon SmPC tekst

SmPC tekst

Pre-expositie-tegen rabiës

0-18 jaar: Primovacinatie: drie injecties van 1 ml op Dag 0-D7-D28 (of D21), na 1 jaar herhalen, nadien elke 5 jaar

post-expositievaccinatie tegen rabiës

0-18 jaar:

Bij niet-gevaccineerde personen:

  • een intramusculaire injectie van 1 ml entstof op Dag 0-D3-D7-D14-D28 ( 5 injecties van 1 ml) (Essen-schema). Of

2 intramusculaire injecties van 1 m in twee verschillende lichaamsdelen op D0, gevolgd door één injectie van 1 ml op D7 en D21 (Zagreb-schema).

Bij gevaccineerde personen:

- Vaccinatie minder dan 5 jaar geleden: 2 injecties van 1 ml: dag 0 en dag 3

Vaccinatie meer dan 5 jaar geleden of onvolledige vaccinatie: 5 injecties van 1 ml: D0, D3, D7, D14 en D28 met toediening van 20 IE/kg menselijk antirabiësimmunoglobuline indien nodig

 

 

Beschikbare toedieningsvormen/sterktes

Poeder voor inj.vlst. (HDCV) 2.5 IE + 1 ml oplosm.

Overige info toediening/beschikbaarheid

Informatie over geneesmiddeltekorten

Doseringen

Pre-expositieprofylaxe rabiës
  • Intramusculair
    • 0 jaar tot 18 jaar
      [1]
      • 1 ml/dosis op dag 0, dag 7 en dag 28 (of dag 21), na 1 jaar herhalen, nadien elke 5 jaar.
Postexpositieprofylaxe rabiës
  • Intramusculair
    • 0 jaar tot 18 jaar
      [1]
      • Niet-gevaccineerden:
        1 ml/dosis op dag 0, dag 3, dag 7, dag 14 en dag 28 (5 injecties)
        Alternatief: twee injecties van 1 ml/dosis in twee verschillende lichaamsdelen op dag 0, gevolgd door 1 injectie (1 ml/dosis) op dag 7 en dag 21 (in totaal 4 injecties).

        Gevaccineerden:
        <5 jaar geleden: 1 ml/dosis op dag 0 en dag 3 (2 injecties)
        >5 jaar geleden of onvolledig: 1 ml/dosis op dag 0, dag 3, dag 7, dag 14 en dag 28 (5 injecties) indien nodig met 20 IE/kg menselijk antirabiësimmunoglobuline

Nierfunctiestoornissen bij kinderen > 3 maanden

Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.

Bijwerkingen bij kinderen

Bij kleine kinderen slaperigheid, prikkelbaarheid en ontroostbaar huilen.

Bijwerkingen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Zeer vaak (> 10%): injectieplaatsreacties (zoals pijn, verharding, hematoom), malaise, vermoeidheid, asthenie, koorts. Hoofdpijn, duizeligheid. Huiduitslag. Lymfadenopathie. Misselijkheid. Myalgie. 

Vaak (1-10%): Verminderde eetlust. Allergische reacties zoals urticaria, jeuk, dyspneu, piepende ademhaling. Rillingen. Braken, diarree, buikpijn. Artralgie.

Zelden (0,01-0,1%): overgevoeligheid. Paresthesie. Hyperhidrose.

Zeer zelden (< 0,01%): anafylaxie (waaronder anafylactische shock), angio-oedeem. Encefalitis, Guillain-Barrésyndroom, (pre)syncope. Vertigo.

Gemeld zijn: vasculitis. Convulsies, neuritis, onrust, concentratiestoornissen, emotionele labiliteit, oedeem, op serumziekte lijkende reacties, plots gehoorverlies

Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb

  • Bij kinderen worden veel geneesmiddelen off-label gebruikt. Alle ervaringen zijn belangrijk om te melden om zo meer kennis te verzamelen en te delen
  • Ook wanneer u niet zeker weet of de bijwerking echt door het geneesmiddel komt
Meld hier

Contra-indicatie algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Pre-expositie:

  • vaccinatie uitstellen bij acute infectieziekte met koorts.

Postexpositie:

  • vanwege een mogelijk fataal beloop van klinische rabiës is er géén contra-indicatie.

Waarschuwingen en voorzorgen bij kinderen

Wanneer de primaire vaccinatie serie van dit vaccin aan zeer premature baby’s (geboren na 28 weken zwangerschap of vroeger) wordt toegediend, moet rekening worden gehouden met een potentieel risico op apneu en de noodzaak van het monitoren van de luchtwegen gedurende 48-72 uur, vooral bij kinderen met een voorgeschiedenis van respiratoire immaturiteit.

Waarschuwingen en voorzorgen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

De behandeling bij post-expositie is afhankelijk van de wond, de immuunstatus van de patiënt, het land waar het accident heeft plaatsgevonden en de toestand van het dier. Bij al dan niet verdachte omstandigheden meteen met adequate wondverzorging en vaccinatie beginnen. Als het dier niet beschikbaar is, de volledige behandeling uitvoeren. Bij een dood of levend dier de behandeling stoppen als het dier op dag 14 na het accident niet besmet blijkt, anders volledige behandeling uitvoeren (in ziekenhuis). Bij kleine schrammen of schaafwonden zonder bloeden, likken van beschadigde huid of krabbelen aan onbedekte huid onmiddellijk wondverzorging toepassen en het vaccin toedienen.

Bij aanraken, voeren, likken op intacte huid (type I blootstelling) is er geen behandeling nodig bij een betrouwbare anamnese. Bij een onbetrouwbare anamnese altijd behandelen. Bij kinderen < 15 jaar wordt de anamnese altijd als onbetrouwbaar beschouwd, tenzij er een betrouwbare heteroanamnese is.

Bij één of meerdere transdermale beten of schrammen naast het vaccin ook onmiddellijk anti-rabiës-immunoglobulinen toedienen. Het immunoglobuline afzonderlijk toedienen; zoveel mogelijk van de aanbevolen dosis zo diep mogelijk in én rondom de wond aanbrengen. Enig resterend immunoglobuline op een andere plek toedienen, bij voorkeur intragluteaal, (ver van het vaccin vandaan).

Voor immuungecompromitteerde of onvolledig gevaccineerde personen kunnen de vaccinatieschema's afwijken, zie de Bijlage 2: Postexpositievaccinatieschema bij mogelijke blootstelling van de LCI-richtlijn Rabiës.

Interacties Bron: KNMP/Informatorium Medicamentorum

Vaccins algemeen:

Gelijktijdig geven van vaccins

  • dode (geïnactiveerde) vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met andere dode vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • dode (geïnactiveerde) vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met levende vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • parenteraal toegediende levende vaccins mogen in dezelfde zitting worden toegediend met oraal toegediende levende vaccins. Er hoeft geen interval te worden aangehouden tussen het toedienen van deze vaccins;
  • twee parenteraal toegediende levende vaccins worden bij voorkeur met een interval van ten minste 4 weken toegediend. Reden hiervoor is het induceren van de productie van interferonen gedurende 1-2 weken door het ene vaccin, die kunnen interfereren met de immuunrespons op het andere vaccin. Indien dit niet mogelijk is, kunnen ze ook tegelijkertijd worden toegediend.

Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten

Deze kunnen specifieke antistoffen bevatten tegen het virus in het toegediende levende virusvaccin, waardoor de immuunrespons kan worden verzwakt. Het levende virusvaccin dient ten minste 14 dagen voor (bij ebolavaccin en varicellavaccin wordt aangegeven 1 maand) of ten minste 6 weken na (bij voorkeur 3 maanden, bij varicellavaccin wordt aangegeven 5 maanden) toediening van immunoglobulinen, bloed of bloedproducten te worden gegeven.

Immunoglobulinen, bloed en bloedproducten van Nederlandse donoren bevatten geen antistoffen tegen het gelekoortsvirus; deze mogen gelijktijdig worden gegeven met het gelekoortsvaccin.

Relevant:
Levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (corticosteroïden, bepaalde immunomodulantia, veel oncolytica) kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectieziekte veroorzaken. Deze combinaties moeten worden vermeden. Combinatie met corticosteroïden is in het algemeen gecontraïndiceerd zolang het corticosteroïd immunosuppressie veroorzaakt, met name bij systemisch gebruik langer dan 2 weken, echter niet bij suppletie en niet bij lokale toepassing (behalve bij grote oppervlakken onder occlusie). Oncolytica zijn: cytostatische oncolytica, CDK4- en CDK6-remmers (abemaciclib, palbociclib, ribociclib), PARP-remmers (niraparib, olaparib, rucaparib, talazoparib), proteasoomremmers (bortezomib, carfilzomib, ixazomib), tyrosinekinaseremmers met immunosuppressieve werking , monoklonale antilichamen bij kanker met immunosuppressieve werking (zie aldaar), alemtuzumab, alpelisib, duvelisib, idelalisib, en overige oncolytica met een cytostatische werking (aminolevulinezuur, amsacrine, arseentrioxide, asparaginase, axicabtageen ciloleucel, eribuline, hydroxycarbamide, lenalidomide, mitotaan, panobinostat, pegaspargase, pomalidomide, talimogeen laherparepvec, temoporfine, tisagenlecleucel, trabectedine, venetoclax)

Tijdens het gebruik van monoklonale antilichamen bij kanker die immunomodulerend werken kan vaccinatie met levende micro-organismen een gegeneraliseerde infectie veroorzaken, en kan vaccinatie sowieso niet of minder effectief zijn gezien het ontbreken van een adequate immuunrespons. De combinatie moet worden vermeden.

Niet-levende vaccins: tijdens het gebruik van middelen die immunosuppressief werken (zie hierboven bij levende vaccins) kunnen vaccinaties met gedode verwekker of afgeleid antigeen minder effectief zijn door een verminderde immuunrespons. In sommige gevallen kan het vaccin herhaald worden toegediend of kan een titerbepaling worden gedaan. Griepvaccinatie wordt sowieso aanbevolen bij personen met verminderde weerstand tegen infecties (bijvoorbeeld door immunosuppressieve medicatie of chemotherapie).

Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met lokaal toegediend pimecrolimus of tacrolimus.

VIRALE VACCINS

Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.

ENCEPHALITISVACCINS
J07BA02

Tekenencefalitis vaccin

FSME-Immun, FSME-Immun junior
J07BA01
INFLUENZAVACCINS

Influenzavaccin

Influvac, Influvac Tetra, Vaxigrip
J07BB02
HEPATITISVACCINS

Hepatitis A+B vaccin

Ambirix, Twinrix
J07BC20

Hepatitis A vaccin

Havrix Junior, Havrix, Vaqta, Avaxim
J07BC02

Hepatitis B vaccin

Engerix B Junior; HBVaxPro
J07BC01
MAZELENVACCINS
J07BD52
POLIOMYELITISVACCINS
J07BF03
ROTAVIRUSDIARREEVACCINS

Rotavirus vaccin

Rotarix, Rotateq
J07BH01
VARICELLAZOSTERVACCINS
J07BK01
GELEKOORTSVACCINS

Gelekoortsvaccin

Stamaril
J07BL01
PAPILLOMAVIRUSVACCINS
J07BM02
J07BM03
OVERIGE VIRALE VACCINS

COVID-19 vaccin

Spikevax (Moderna Biotech), Comirnaty (Pfizer BV)
J07BX03

Denguevaccin

Qdenga
J07BX04

Referenties

  1. Sanofi Pasteur Europe, SmPC Geïnactiveerd Rabiësvaccin Mérieux HDCV (RVG 18718) 31-3-2020, www.geneesmiddeleninformatiebank.nl
  2. Informatorium Medicamentorum, Interacties, Geraadpleegd 7-6-2024
  3. Zorginstituut Nederland, Farmacotherapeutisch Kompas (Eigenschappen, bijwerkingen, contra-indicaties, waarschuwingen en voorzorgen), Geraadpleegd 7-6-2024

Wijzigingen

Therapeutic Drug Monitoring


Overdosering