Semisynthetisch aminoglycoside met sterk bactericide werking tegen een breed spectrum van aerobe Gram-negatieve micro-organismen. Remt de eiwitsynthese in bacteriën door binding aan de 30S-subunit van het ribosoom.
Doorgaans gevoelig zijn: Citrobacter spp., Enterobacter spp., Escherichia coli, Klebsiella spp. (waaronder Klebsiella pneumoniae), Morganella morganii, Proteus mirabilis, Proteus vulgaris, Providencia spp., Pseudomonas aeruginosa, Raoultella spp., Salmonella, Serratia spp., en Shigella spp. Ook enkele Gram-positieve micro-organismen zijn gevoelig zoals isolaten van Staphylococcus aureus en Staphylococcus epidermidis.
Bij combinatie met penicillinen of cefalosporinen kan een synergistisch effect worden bereikt bij een aantal bacteriestammen (o.a. Providencia spp., Pseudomonas aeruginosa en Enterococcus faecalis, maar niet de verwante E. faecium).
Anaeroben zijn in het algemeen niet gevoelig.
Aminoglycosiden zijn minder werkzaam in een zuur milieu (bv. aangezuurde urine, wondinfecties met veel pusvorming, intra-abdominale abcessen).
Gedurende chronische therapie kan de gevoeligheid van Pseudomonas aeruginosa afnemen via verschillende resistentiemechanismen. Kruisresistentie voor andere aminoglycosiden kan voorkomen.
Ongevoelig zijn: Burkholderia cepacia, Stenotrophomonas maltophilia en Alcaligenes xylosoxidans.
Eliminatie van tobramycine verloopt bijna volledig via de nieren door glomerulaire filtratie.
De eliminatiehalfwaardetijd bij neonaten (met name prematuren) is verlengd. Dit als gevolg van het grotere verdelingsvolume en de lagere klaring van tobramycine bij deze leeftijdscategorie. De gemiddelde halfwaardetijden bij verschillende leeftijdsgroepen bedragen als volgt:
Neonaten < 1 week < 2 kg: 8 – 11 uur.
Neonaten < 1 week, > 2 kg: 5 – 6 uur.
Neonaten 1 – 4 weken, > 2 kg: 4 uur.
Kinderen vanaf 6 weken: 1,5 – 3 uur.
Andere farmacokinetische parameters:
GA(wk) | n | BW (g) | Dosis | Cl (ml/min/kg) | Vd (l/kg) |
---|---|---|---|---|---|
28±2 | 8 | 805±105 | 2,5 mg/kg/18 uur of 1d3mg/kg | 0,69±0,10 | 0,59±0,01 |
29-31 | 6 | 1000-1300 | 2,5 mg/kg elke 12 of 18 uur | 0,72-1,19 | 0,74-0,94 |
? | 8 | 3470±380 | 5 mg/kg (IM) | 4,9±2,5 ml/min | 0,49±2,5 |
ECMO
PK van gentamicine in neonaten die ECMO ondergaan is uitgebreid bestudeerd. [Buck 2003, Moffett 2018]. Er is een studie die tobramycine tijdens ECMO heeft bestudeerd in een diermodel [Moller 1992]. Vd is verhoogd (van 0,3 l/kg naar 0,5 l/kg) en de halfwaardetijd is verlengd (van 1,8 uur naar 2,7 uur). Deze bevindingen zijn constistent met de gentamicine data.
Inhalatie
Uit de studie van Geller et al. bij kinderen ouder dan 6 jaar blijkt de serumconcentratie 1 uur na de inhalatie van een eenmalige dosis van 300 mg ca. 0,95 microg/ml bedraagt. Na 20 weken therapie bedroeg de mediane serumconcentratie van tobramycine 1 uur na toediening 1,05 microg/ml. De biologische beschikbaarheid bedrog ca. 11,7%.
Bij kinderen < 6 jaar bedroeg de serumconcentratie 1 uur na de inhalatie van 300 mg tobramycine ca. 0,6 microg/ml (Rosenfeld et al.).
Eliminatie: met de urine (systemisch geresorbeerd tobramycine), en waarschijnlijk via opgehoest sputum (niet geresorbeerd tobramycine).
Intraveneus
CF:Off-label
Sepsis en ernstige infecties: Off-label
Inhalatie
Chronische longinfectie:
< 6 jaar: Off-label
> 6 jaar: On-label
Eradicatiebehandeling: off-label
Inj.vlst. (als sulfaat): 40 mg/ml
Vernevelvlst. 60 mg/ml; 75 mg/ml; 100 mg/ml
Inhalatiepoeder 28 mg/patroon
Sepsis en ernstige infecties |
---|
|
Infecties bij cystische fibrose |
---|
|
Pulmonale pseudomonas infecties bij niet CF-patienten |
---|
Aanpassingen als volgt:
Bij intraveneus gebruik
Nefro- en ototoxiciteit, duizeligheid, spierzwakte of onderdrukking van de ademhaling door neuromusculaire transmissiestoornis, hoofdpijn, misselijkheid, braken
Bij inhalatie
Stemveranderingen, heesheid, tinnitus, bronchospasme, toegenomen hoest, toegenomen sputum, sputumverkleuring, dyspnoe, faryngitis. Nefrotoxiciteit en ototoxiciteit (hoge tonen verlies), met name bij jonge kinderen[Guy 2010].
Bij kinderen jonger dan 13 jaar gaat inhalatie van het inhalatiepoeder vaker gepaard met hoesten dan bij inhalatie van de verneveloplossing. Hoesten is niet geassocieerd met bronchospasmen. (SmPC)
Bij intraveneus gebruik
Vaak (> 10%): stoornis van de achtste hersenzenuw en veranderingen in de nierfunctie (vooral bij langdurige behandeling of bij hoge doseringen). Oligurie, verhoogd serumureum en -creatinine. Eosinofilie. Verhoogde transaminasen.
Soms (0,1-1%): gehoorbeschadiging, tinnitus, duizeligheid, hoofdpijn. Proteïnurie. Urticaria, huiduitslag, jeuk. Pijn op de injectieplaats.
Zelden (0,01-0,1%): anafylactische reactie, exfoliatieve dermatitis. Misselijkheid, braken, diarree. Lethargie, koorts. Paresthesie, desoriëntatie, verwardheid. Hartkloppingen. duizeligheid. Visusstoornissen. Granulocytopenie, leukopenie, leukocytose, trombocytopenie, anemie. Verhoogd serumbilirubine en serum LDH. Verlaagd serumnatrium, -kalium, -calcium en -magnesium.
Zeer zelden (< 0,01%): acuut nierfalen. Verder is gemeld spierzwakte of onderdrukking van de ademhaling door neuromusculaire blokkade. De preparaten bevatten sulfiet waardoor reacties van allergische aard kunnen worden veroorzaakt (vooral bij astmapatiënten) zoals bronchospasmen en soms anafylactische shock.
Bij inhalatie
Zeer vaak (> 10%): (productieve) hoest, haemoptysis, dyspneu, dysfonie, orofaryngeale pijn. Koorts.
Vaak (1-10%): tinnitus. Bloedneus, neusverstopping, rhonchi, piepen, bronchospasme, afonie, keelirritatie, smaakstoornis. Beklemmend gevoel of skeletspierpijn op de borst. Misselijkheid, braken, diarree. (Huid)uitslag.
Soms (0,1-1%): schimmelinfecties, waaronder orale candidiase. Hoofdpijn. Draaiduizeligheid, hypoacusie, neurosensorische doofheid. Daling van FEV1. Speekselvloed, glossitis, droge slijmvliezen, faryngitis. Pijn in de (boven)buik. Asthenie. Klachten op de borst. Verhoogde transaminasewaarden.
Zelden (0,01-0,1%): rinitis, laryngitis, astma. Duizeligheid. Gehoorverlies. Mondulcera. Anorexie. Pijn op de borst.
Zeer zelden (< 0,01%): overgevoeligheid, urticaria. Hypoxie, hyperventilatie, sinusitis. Lymfadenopathie. Somnolentie. Oorpijn. Malaise. Rugpijn.
Verder zijn gemeld: sputumverkleuring, myalgie, luchtweginfectie, neuspoliepen en otitis media.
Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb
Bij intraveneuze toepassing
Dosering dient bepaald te worden met behulp van de gemeten serumconcentraties. Voor het berekenen van een doseeradvies worden twee spiegels afgenomen. Een spiegel kort na start van de therapie en een spiegel halverwege of vlak voor de volgende gift. Bij hemodialyse wordt, indien praktisch haalbaar, geadviseerd om naast de topspiegel voor en na dialyse een spiegel af te nemen om de klaring tijdens dialyse te bepalen.
Vervolgspiegels:
- wekelijks bij gelijkblijvende nierfunctie
- minimaal twee keer per week bij wisselende nierfunctie, IC-patiënten, septische patiënten, dialysepatiënten en neonaten.
Voorzichtigheid is geboden bij kinderen aan ECMO, aangezien de farmacokinetiek bij ECMO anders verloopt. [Moller 1992, Buck 2003, Moffett 2018]
Gebruikelijke duur van de behandeling bedraagt 7 tot 10 dagen. Een langduriger behandeling kan noodzakelijk zijn bij hardnekkige en gecompliceerde infecties. Vanwege nefrotoxische en ototoxische effecten dienen de nier,- gehoor en evenwichts functies nauwlettend gecontroleerd te worden, vooral wanneer de behandeling langer duurt dan 10 dagen. In het algemeen is de nefrotoxiciteit lager bij eenmaal daags dan bij meermalen per dag doseren. De nefrotoxiciteit uit zich in schade aan de proximale tubuli; bij symptomen hiervan de dosering aanpassen of de toediening staken. Bij nierfunctiestoornis moet bij doseren op geleide van de creatinineklaring bovendien rekening worden gehouden met de soms slechte correlatie van de eliminatie met de creatinineklaring.
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten met neuromusculaire transmissiestoornissen of bij het gebruik van anaesthetica en/of neuromusulaire transmissieblokkers.
Tijdens de behandeling calcium-, magnesium- en natriumgehalte in het bloed controleren.
Bij inhalatie:
Voorzichtigheid is geboden bij patiënten waarvan bekend is of vermoed wordt dat ze lijden aan nier-, gehoor-, evenwichts- of neuromusculaire transmissiestoornissen of aan ernstige actieve hemoptysis. Bij inhalatie wordt aanbevolen voor start van de behandeling en na elke 6 volledige cycli de nierfunctie te controleren. Bij optreden van oorsuizen en/of bij patiënten met een bekend risico vanwege een eerdere, langdurige, systemische aminoglycoside behandeling, auditief onderzoek overwegen.
Tekenen van bronchospasme kunnen wijzen op een allergische reactie, wanneer een allergisch reactie wordt vermoed, moet de behandeling met tobramycine worden gestopt. Soms kan het toedienen van een bronchodilatator voorafgaande aan tobramycine inhalatie bronchospasmeklachten verlichten.
Tobramycine inhalatie vloeistof is geregistreerd voor toediening met de PariLCPlus vernevelaar met bijpassend compressor die een flow van 4-6L/min en/of tegendruk van 110-217 kPa kan genereren. Indien er volgens de arts afgeweken dient te worden van de geregistreerde vernevelaar, dient de geadviseerde dosis bij die vernevelaar gebruikt te worden en dient de effectiviteit en veiligheid nauwkeurig te worden gemonitord. Bij het gebruik van vibrating mesh vernevelaars voor verneveling van tobramycine, is bekend dat de mesh kan verstoppen wat kan resulteren in een vermindering van de inhalatiedosis. De mesh dient daarom zorgvuldig te worden gereinigd, en tijdig te worden vervangen.
Bij intraveneuze toepassing
Werkzaamheid: ongecompliceerde infecties door voor tobramycine gevoelige micro-organismen behoren binnen 24–48 uur te reageren. Mocht dit niet het geval zijn, dan een alternatieve therapie overwegen. Resistentieontwikkeling is mogelijk. Kruisresistentie en kruisovergevoeligheid met andere aminoglycosiden kunnen optreden; bij amikacine is dit in veel mindere mate het geval. Wees erop bedacht dat bij nierinsufficiëntie de concentratie van tobramycine in de urine te laag kan zijn om effectief te zijn bij urineweginfecties.
Om oto- en nefrotoxische bijwerkingen zoveel mogelijk te voorkómen, de behandelduur zo kort mogelijk houden, waarbij maxima worden gesteld aan de dagdoses en aan de totaal toegediende hoeveelheid. Vóór aanvang en tijdens de therapie de nierfunctie controleren (serumcreatininebepaling) en tijdens de behandeling piek- en/of dalspiegels van tobramycine. Een bruikbare gedragslijn voor het bepalen van de serumspiegels kan zijn na 2 of 3 doses om de individuele aanpassing mogelijk te maken en daarna om de 3 tot 4 dagen van voortgezette therapie. Bij een gestoorde nierfunctie, vestibulaire en/of gehoorfunctie, óf de dosering óf het toedieningsinterval aanpassen aan de hand van nierfunctie en/of aan de tobramycine-serumspiegel. De nefrotoxiciteit uit zich in schade aan de proximale tubuli; bij symptomen (oligurie, proteïnurie, cilinders in de urine en stijgend serumcreatinine en -ureum) hiervan de dosering aanpassen of de toediening staken. De nierfunctie herstelt zich meestal geleidelijk na staken van de therapie (evt. ondersteunen met hemodialyse). Risicofactoren voor ernstige, (eventueel acute) nierinsufficiëntie zijn: dehydratie, hypovolemie, hoge leeftijd, pre-existente nierinsufficiëntie, overschrijden van maximale (dag)doses en van de streefwaarden voor de dal- en piekspiegels of behandelduur en eerder of gelijktijdig gebruik van andere nefrotoxische middelen. Tobramycine uitsluitend toepassen als het therapeutisch voordeel opweegt tegen de potentiële risico's bij patiënten met een latente nier- of achtste hersenzenuwbeschadiging, veroorzaakt door eerdere behandeling met potentieel nefro- of ototoxische geneesmiddelen. Het verdient aanbeveling vóór, tijdens en 4–6 weken ná de behandeling audiometrische controle te verrichten; indien gehoorafname van hoge frequenties wordt vastgesteld of tinnitus of subjectief gehoorverlies optreedt; de toediening staken. De ototoxiciteit kan nog dagen tot weken ná het staken manifest worden; vestibulaire stoornissen zijn minder ernstig en worden grotendeels gecompenseerd. Het risico van gehoorschade neemt toe bij overschrijden van maximumdoses en van aanbevolen piek- en dalspiegels (herhaaldelijke waarden > 2 microg/ml kan wijzen op weefselaccumulatie), bij eerder of gelijktijdig gebruik van ototoxische middelen en bij gestoorde nierfunctie. De ototoxiciteit is meestal niet reversibel.
Tijdens de behandeling ook calcium-, magnesium- en natriumgehalte in het bloed controleren.
Spierfunctie: wees, naast het eerder genoemde, ook uiterst voorzichtig bij myasthenia gravis en parkinsonisme, aangezien aminoglycosiden de spierzwakte kunnen verergeren, vanwege een curare-achtig effect op de neuromusculaire functie.
Aminoglycosiden kunnen in aanzienlijke hoeveelheden worden opgenomen van lichaamsoppervlakken na plaatselijke irrigatie of plaatselijk aanbrengen (offlabel-gebruik).
De injectievloeistof bevat sulfiet; dit kan aanleiding geven tot allergische reacties (vooral astmapatiënten zijn hiervoor gevoelig) variërend van lichte astmatische aanvallen tot soms fatale anafylactische shock.
Bij inhalatie
Ototoxiciteit (=auditieve én vestibulaire toxiciteit) en nefrotoxiciteit zijn gemeld bij parenterale toediening van aminoglycosiden; wees voorzichtig bij bestaande nier-, gehoor-, of evenwichtsstoornissen. Overweeg bij auditieve disfunctie of bij meer kans hierop (bv. de eerdere parenterale toediening van aminoglycosiden), een audiologische beoordeling vóór aanvang van de behandeling. Bij optreden of verergering van klachten als oorsuizen of gehoorverlies eveneens auditief onderzoek laten verrichten. De ureum- en creatinine concentraties bepalen vóór de start van de therapie en na iedere zes volledige cycli van tobramycine-inhalatietherapie. Regelmatige controle van de nierfunctie is vooral van belang bij ouderen. Bij bekende of vermoede gehoor- of nierdisfunctie de tobramycinespiegel controleren (via venapunctie, géén vingerprik vanwege mogelijke besmetting van het monster) na twee of drie toedieningen en ook om de 3–4 dagen tijdens de verdere behandeling. Bij een veranderende nierfunctie de serumconcentratie van tobramycine vaker controleren en zo nodig de dosering of toedieningsintervallen aanpassen. Indien nodig de behandeling tijdelijk staken tot de serumconcentratie is gedaald < 2 microg/ml. Patiënten met een ernstig gestoorde nierfunctie (serumcreatinine ≥ 177 micromol/l en ureum ≥ 14,3 mmol/l) waren niet geïncludeerd in het klinisch onderzoek.
De eerste dosis onder toezicht toedienen, na het gebruik van een bronchodilatator indien dat onderdeel is van het huidige behandelschema van de patiënt, in verband met het risico van bronchospasmen. Meet de FEV1 vóór en na inhalatie; bij een klinische achteruitgang van de longfunctie additionele of een andere anti-pseudomonas behandeling overwegen. Maak een baten/risico-analyse bij bronchospasmen die door behandeling zijn geïnduceerd; bij een gebleken allergische reactie de behandeling staken. Het inhalatiepoeder geeft vaker aanleiding tot hoesten dan de vernevelvloeistof, vooral bij kinderen < 13 jaar; in geval van hoesten gebruik van de vernevelvloeistof overwegen. Bij patiënten met ernstige actieve haemoptysis de voordelen van (het continueren van) de behandeling afwegen tegen risico's van het opwekken van verdere hemorragie.
Bij neuromusculaire stoornissen (zoals Parkinsonisme, myasthenia gravis) voorzichtig zijn vanwege de kans op verergering van spierzwakte als gevolg van een mogelijk curare-achtige werking op de neuromusculaire functie.
De ontwikkeling van antibiotica-resistente Pseudomonas aeruginosa en superinfecties met andere pathogenen zijn een potentieel risico, in klinische studies werden toenamen gezien in de aminoglycoside minimale inhibitoire concentraties (MIC) voor geteste P. aeruginosa-isolaten. Deze MIC-toenamen waren grotendeels reversibel ten tijde van perioden zonder behandeling.
Onderzoeksgegevens: de veiligheid en effectiviteit zijn vastgesteld voor de langetermijnbehandeling van chronische pulmonale infectie door Pseudomonas aeruginosa tot een duur van 96 weken (12 cycli). Er zijn echter geen gegevens over de effectiviteit en veiligheid bij:
kinderen jonger dan 6 jaar;
een FEV1 < 25% of > 75% van de voorspelde waarde;
kolonisatie met Burkholderia cepacia;
na een orgaantransplantatie.
Interacties aminoglycosiden algemeen:
Relevant:
Het effect van VKA's kan worden versterkt, waarschijnlijk door een verhoogde afbraak van stollingsfactoren gedurende de koortsperiode.
Het risico op nefrotoxiciteit is verhoogd bij combinatie met ciclosporine, cisplatine, tenofovir disoproxil en ataluren. Het risico op nefrotoxiciteit kan tot 4 weken na staken van cisplatine aanwezig zijn. Ataluren moet niet worden gebruikt tot 2 dagen na staken van het aminoglycoside.
Niet relevant:
Het risico op nefrotoxiciteit is verhoogd bij combinatie met amfotericine B.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met TNF-α-antagonisten, orale anticonceptiva, carboplatine of lisdiuretica.
Niet beoordeeld:
Het risico op nefrotoxiciteit kan toenemen bij combinatie met bepaalde cefalosporines, polymyxines, vancomycine en NSAID's. Er is een verminderde renale klaring van gentamicine en amikacine opgetreden bij combinatie met indometacine bij prematuren en bij combinatie met andere NSAID's.
Aminoglycosiden kunnen de neuromusculaire blokkade (vooral de ademhalingsdepressie) veroorzaakt door perifeer werkende spierrelaxantia versterken.
Neomycine kan bij orale toediening de absorptie van sommige andere farmaca (met name digoxine en fenoxymethylpenicilline) verminderen.
Bij combinatie met verschillende betalactam-antibiotica kan een synergistische werking optreden tegen bepaalde bacteriën, zoals Pseudomonas aeruginosa en Enterococcus faecalis.
Aminoglycosiden kunnen in vitro worden geïnactiveerd door bepaalde penicillines; in vivo is deze inactivering alleen gezien bij ernstige nierfunctiestoornis.
Interacties antibacteriële middelen algemeen:
Relevant:
Het effect van VKA's kan worden versterkt. Het versterkte effect van de VKA kan het gevolg zijn van het effect van de infectie en/of koorts zelf, en soms ook van een interactie van bepaalde antibiotica met VKA’s. Door eliminatie van bacteriële darmflora kan de productie van vitamine K worden verminderd. Ook is er een verhoogde afbraak van stollingsfactoren gedurende een koortsperiode. Daarnaast remmen sommige antibiotica het metabolisme van de VKA. De interactie is niet relevant bij gebruik van het antibioticum gedurende maximaal 1 dag.
Geen interactie:
In de literatuur is onvoldoende onderbouwing voor interactie met orale anticonceptiva (dit geldt niet voor de enzyminducerende antibiotica rifabutine en rifampicine) of met TNF-α-antagonisten.
Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.
OVERIGE AMINOGLYCOSIDEN | ||
---|---|---|
J01GB06 | ||
Gentamicine (generiek)
|
J01GB03 |