Peginterferon alfa-2a

Stofnaam
Peginterferon alfa-2a
Merknaam
Pegasys
ATC code
L03AB11

Peginterferon alfa-2a

Doseringen
Nierfunctiestoornissen

Produkten, hulpstoffen, toediening en tekorten
Bijwerkingen
Contraindicaties
Waarschuwingen en voorzorgen

Interacties
Eigenschappen (PD/PK)

Registratiestatus
Middelen uit dezelfde ATC groep
Referenties
Versiebeheer

Eigenschappen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Peginterferon α-2a, een covalente binding van interferon α-2a met bis-monomethoxypolyethyleenglycol. Het interferon α-2a gedeelte is een eiwit bestaande uit 165 aminozuren, bereid via recombinant DNA-technologie, waarbij gebruik is gemaakt van een genetisch gemanipuleerde Escherichia coli-stam. Peginterferon α-2a en interferon α-2a hebben overeenkomstige farmacodynamische eigenschappen. Peginterferon α-2a oefent zijn antivirale effect uit door in cellen weerstand tegen virale infecties op te wekken en door het gedeelte van het immuunsysteem dat verantwoordelijk is voor de neutralisatie van virussen en de eliminatie van met virussen geïnfecteerde cellen te moduleren.

Farmacokinetiek bij kinderen

Er is hier op dit moment nog geen informatie over beschikbaar.

Label dosisadvies Kinderformularium

On-label

Toon SmPC tekst Toon SmPC tekst

SmPC tekst

Chronische hepatitis B:
> 3 jaar:
BSA 0,54-0,74 m2: 65 mcg/week
BSA 0,75-1,08 m2: 90 mcg/week
BSA 1,09-1,51 m2: 135 mcg/week
BSA > 1,52 m2: 180 mcg/week

Chronische hepatitis C:
> 5 jaar:
BSA 0,71-0,74 m2: 65 mcg/week
BSA 0,75-1,08 m2: 90 mcg/week
BSA 1,09-1,51 m2: 135 mcg/week
BSA > 1,52 m2: 180 mcg/week
In combinatie met ribavirine 15 mg/kg/dag in 2 doses

Beschikbare toedieningsvormen/sterktes

Inj.vlst. 180 µg/ml; 270 µg/ml ; 360 µg/ml 
Bevat benzylalcohol 10 mg/ml

Overige info toediening/beschikbaarheid

Informatie over geneesmiddeltekorten

Doseringen

Chronische hepatitis B
  • Subcutaan
    • 3 jaar tot 18 jaar
      [3]
      • BSA 0,54-0,74 m2: 65 mcg/week
        BSA 0,75-1,08 m2: 90 mcg/week
        BSA 1,09-1,51 m2: 135 mcg/week
        BSA      > 1,52 m2: 180 mcg/week

      • Dosisaanpassingen

        Toxiciteit Dosis aanpassen Behandeling staken
        Neutropenie neutrofielen 0.5 tot 0.75x10^9/l: 1e dosisverlaging
        neutrofielen 0,25 tot 0,5x10^9/l: dosis onderbreken tot neutro's > 1x10^9/l, hervatten met 2e dosisverlaging
        neutrofielen < 0,25x10^9/l
        Trombocytopenie trombocyten 25 tot 50x10^9/l: aanpassen naar 2e dosisverlaging

        trombocyten < 25x10^9/l
        Verhoogd ALAT ALAT-waarden 5 tot 10x de bovengrens van de normaalwaarde: 1e dosisverlaging ALAT-waarden >10x de bovengrens van de normaalwaarde

         

        Aanvangsdosering 1e dosisverlaging 2e dosisverlaging 3e dosisverlaging
        65 mcg 45 mcg 30 mcg 20 mcg
        90 mcg 65 mcg 45 mcg 20 mcg
        135 mcg 90 mcg 65 mcg 30 mcg
        180 mcg 135 mcg 90 mcg 45 mcg
Chronische hepatitis C
  • Subcutaan
    • 5 jaar tot 18 jaar
      [3]
      • BSA 0,71-0,74 m2: 65 mcg/week
        BSA 0,75-1,08 m2: 90 mcg/week
        BSA 1,09-1,51 m2: 135 mcg/week
        BSA      > 1,52 m2: 180 mcg/week

      • Dosisaanpassingen

        Toxiciteit Dosis aanpassen Behandeling staken
        Neutropenie neutrofielen 0.5 tot 0.75x10^9/l: 1e dosisverlaging
        neutrofielen 0,25 tot 0,5x10^9/l: dosis onderbreken tot neutro's > 1x10^9/l, hervatten met 2e dosisverlaging
        neutrofielen < 0,25x10^9/l
        Trombocytopenie trombocyten 25 tot 50x10^9/l: aanpassen naar 2e dosisverlaging

        trombocyten < 25x10^9/l
        Verhoogd ALAT ALAT-waarden 5 tot 10x de bovengrens van de normaalwaarde: 1e dosisverlaging ALAT-waarden >10x de bovengrens van de normaalwaarde

         

        Aanvangsdosering 1e dosisverlaging 2e dosisverlaging 3e dosisverlaging
        65 mcg 45 mcg 30 mcg 20 mcg
        90 mcg 65 mcg 45 mcg 20 mcg
        135 mcg 90 mcg 65 mcg 30 mcg
        180 mcg 135 mcg 90 mcg 45 mcg

Nierfunctiestoornissen bij kinderen > 3 maanden

Er zijn geen gegevens bekend over doseeraanpassing bij nierfunctiestoornissen.

Bijwerkingen bij kinderen

(infectie met HCV, combinatietherapie met ribavirine): Zeer vaak (> 10%): influenza-achtige verschijnselen (91%), slapeloosheid, vermoeidheid, prikkelbaarheid, verminderde eetlust. Hoofdpijn (64%). Gastro-intestinale stoornissen (56%). Pijn in skeletspieren. Huiduitslag, jeuk, alopecia. Reactie op de injectieplaats (45%).Vaak (1–10%): koorts, influenza, mononucleosis infectiosa, (naso)faryngitis (door Streptococcus), candidiasis, tandabces, hordeolum, (virale) gastro-enteritis, urineweginfectie. Duizeligheid, verstoorde aandacht, migraine. Abnormaal gedrag, boosheid, agressie, ADHD, angst, depressie, hallucinaties. Dyspneu, bloedneus. (Afteuze) stomatitis, misselijkheid, buikpijn. Oogirritatie, pijn of jeuk in het oog, retinale exsudaten, verminderde visus, tijdelijke blindheid. Oorpijn. Gezwollen gezicht, erythema fixatum. Dysurie, incontinentie. Vaginale afscheiding. Rugpijn, pijn in extremiteiten. Anemie. Hyperglykemie, type 1 diabetes mellitus. Lokaal: hematoom op de injectieplaats.

Verder is gemeld: groeiremming. Verlaging van hemoglobine, neutrofielen en trombocyten.

Bijwerkingen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

(infectie met HBV of HCV): Zeer vaak (> 10%): anorexie. Depressie, angst, slapeloosheid, irritatie. Hoofdpijn, duizeligheid, verminderde concentratie. Dyspneu, hoest. Diarree, buikpijn, misselijkheid. Alopecia, jeuk, droge huid, dermatitis. Myalgie, artralgie. Koorts, rillingen, asthenie, vermoeidheid. Reactie op de injectieplaats. Bij HBV monotherapie komen de volgende bijwerkingen minder vaak voor (1-10%): depressie, slapeloosheid, duizeligheid, buikpijn, misselijkheid, diarree, rillingen, irritatie en reactie op de injectieplaats.Vaak (1-10%): infectie van de bovenste luchtwegen, bronchitis, orale candidiasis, herpes simplex, schimmel-, virale en bacteriële infecties. Pijn op de borst, influenza-achtige aandoening, malaise, lethargie, dorst, gewichtsafname. Trombocytopenie, anemie, lymfadenopathie. Tachycardie, palpitaties, perifeer oedeem, opvliegers. Hypothyreoïdie, hyperthyreoïdie. Emotionele stoornissen, stemmingsverandering, agressie, nervositeit, verminderd geheugen, syncope, migraine, hypo-esthesie, hyperesthesie, paresthesie, tremor, smaakstoornis, nachtmerries, slaperigheid. Troebel zien, pijn in het oog, oogontsteking, xeroftalmie. Vertigo, oorpijn. Inspanningsdyspneu, bloedneus, nasofaryngitis, nasale of sinuscongestie, rinitis, keelpijn. Braken, dyspepsie, dysfagie, droge mond, mondulceratie, tandvleesbloeding, tongontsteking, stomatitis, flatulentie. Huiduitslag, urticaria, eczeem, (verergering van) psoriasis, fotosensibilisatie, toegenomen of/en nachtelijk zweten. Artritis, spierzwakte, botpijn, pijn in de rug, hals, en/of skeletspieren, spierkrampen. Impotentie, verminderd libido. Verhoogd ALAT.

Soms (0,1-1%): dehydratie. Hypertensie. Piepende ademhaling, pneumonie. Huidinfectie, ontsteking van de schildklier, sarcoïdose. Diabetes mellitus. Leverdisfunctie, hepatisch neoplasma. Gastro-intestinale bloeding. Suïcideneiging, hallucinaties. Perifere neuropathie. Retinale bloeding. Verlies van het gehoor.

Zelden (0,01-0,1%): pancytopenie. Anafylaxie, systemische lupus erythematodes, reumatoïde artritis. Diabetische ketoacidose. Myocardinfarct, congestief hartfalen, cardiomyopathie, angina pectoris, aritmieën waaronder atriumfibrilleren en supraventriculaire tachycardie, pericarditis, endocarditis. Interstitiële pneumonitis (incl. fataal verloop), pulmonale embolie. Peptisch ulcer, pancreatitis. Leverfalen, cholangitis, hepatische steatose. Cerebrale hemorragie, coma, convulsies, aangezichtsverlamming. Optische neuropathie, papiloedeem, retinale vasculaire aandoening, retinopathie, corneaal ulcer. Otitis externa. Nierinsufficiëntie. Myositis. Vasculitis. Suïcide, psychotische stoornis.

Zeer zelden (< 0,01%): aplastische anemie. Idiopathische of trombotische trombocytopenische purpura. Verlies van het gezichtsvermogen. Toxische epidermale necrolyse, Stevens-Johnsonsyndroom, angio-oedeem, erythema multiforme.

Verder zijn gemeld: sepsis, leukopenie, neutropenie (matig; 0,75 tot 0,5 × 109 en ernstig; < 0,5 × 109 in 24% resp. 5% van de patiënten bij combinatietherapie met ribavirine. Ernstig ca. 11% bij HIV-HCV positieve patiënten), lymfopenie, vorming van neutraliserende anti–interferon antilichamen (dit correleert bij geen van beide indicaties met een gebrek aan therapeutische respons), 'pure red cell aplasia', afstoting van lever- en niertransplantaat. Manie, bipolaire stoornissen, moordneiging. Sereuze netvliesloslating. Cerebrale ischemie, perifere ischemie, ischemische colitis. Rabdomyolyse. Tongpigmentatie. Verhoogd bilirubine, verstoring van de elektrolytenbalans (hypokaliëmie, hypocalciëmie, hypofosfatemie), hyperglykemie, hypoglykemie en verhoogde triglyceriden. Het Vogt-Koyanagi-Haradasyndroom (VKH of uveo-encefalitis) is gemeld bij patiënten met chronische hepatitis C die werden behandeld met interferon; bij vermoeden van het VKH-syndroom antivirale therapie staken.

Meld bijwerkingen bij kinderen altijd bij Lareb

  • Bij kinderen worden veel geneesmiddelen off-label gebruikt. Alle ervaringen zijn belangrijk om te melden om zo meer kennis te verzamelen en te delen
  • Ook wanneer u niet zeker weet of de bijwerking echt door het geneesmiddel komt
Meld hier

Contraindicaties bij kinderen

  • kinderen jonger dan 3 jaar (vanwege de kans op fatale toxische effecten en anafylactoïde reacties door benzylalcohol in de injectievloeistof).
  • reeds bestaande ernstige psychiatrische aandoening (ernstige depressie, suïcidaal gedrag) of een voorgeschiedenis ervan bij kinderen en adolescenten;

Contra-indicatie algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

  • ernstige leverfunctiestoornis (Child-Pughscore 7-15) of gedecompenseerde levercirrose;
  • HCV/HIV-patiënten met cirrose én een Child-Pughscore van ≥ 6, tenzij deze volledig veroorzaakt wordt door een indirecte hyperbilirubinemie door geneesmiddelen (zoals atazanavir, indinavir);
  • auto-immuun hepatitis;
  • ernstige bestaande hartaandoeningen (zoals een instabiele hartaandoening of een hartaandoening die niet onder controle is in de voorgaande 6 maanden);

Waarschuwingen en voorzorgen bij kinderen

Toepassing bij kinderen resulteert in gewichtsverlies en groeiremming. Bij een aantal patiënten keerde de groei (6 jaar na de behandeling) terug op hun baseline groeicurve. De hoeveelheid beschikbare gegevens is niet voldoende om te kunnen concluderen dat de groeiremming altijd omkeerbaar is. Er zijn geen gegevens over de langetermijneffect op de seksuele rijping. Deze nadelige effecten vóór de behandeling afwegen tegen de ziektekarakteristieken van het kind zoals bewijs van ziekteprogressie (zichtbare fibrose), comorbiditeiten die de ziekte mogelijk nadelig beïnvloeden (zoals een HIV co-infectie) en prognostische factoren voor een respons (zoals HCV genotype en 'viral load'). Indien mogelijk het kind ná de puberale groeispurt behandelen.

Waarschuwingen en voorzorgen algemeen Bron: ZorgInstituut Nederland - Farmacotherapeutisch Kompas

Peginterferon α-2a is niet onderzocht bij patiënten met gedecompenseerde cirrose (Child-Pughscore ≥ 7) en bij patiënten met een (lever)transplantatie. Afstotingen van lever– en niertransplantaten zijn gemeld.

Bij patiënten die tevens zijn geïnfecteerd met HIV en die behandeld worden met cART (HAART), is er meer kans op het ontstaan van lactaatacidose. Bij patiënten met een co-infectie en met een voortgeschreden cirrose, is er meer kans op het ontstaan van (mogelijk fatale) leverdecompensatie bij gebruik van ribavirine in combinatie met interferon. Controleer nauwgezet op tekenen van leverdecompensatie; bij leverdecompensatie de behandeling niet starten/onmiddellijk staken. Bij HCV/HIV co-infectie zijn onvoldoende gegevens beschikbaar over de werkzaamheid en veiligheid bij kinderen en bij een CD4-aantal < 200 × 106/liter.

Vóór de behandeling de TSH-en T4–spiegels, glucosegehalte, trombocytenaantal en neutrofielenaantal controleren. De behandeling pas starten indien het trombocytenaantal ≥ 90 × 109 is, het absolute neutrofielenaantal ≥ 1,5 × 109 is en de overige waarden (stabiel) binnen de normale grenzen liggen. Vóór de behandeling tevens standaard bloedbeeld, leverenzymwaarden, en serumbilirubine bepalen.

Na 2 en na 4 weken de hematologische testen herhalen en na 4 weken de biochemische testen; daarna de testen periodiek en op indicatie uitvoeren. Tijdens de therapie de TSH-waarde bepalen indien klinisch aangewezen. Indien toename in de ALAT-spiegels ondanks dosisverlaging progressief, én klinisch significant is of gepaard gaat met verhoogde waarden van direct bilirubine, de therapie staken. De therapie ook staken bij ontstaan van aanwijzingen voor leverdecompensatie en bij oncontroleerbare diabetes, hypo- of hyperglykemie. De hematologische veranderingen die kunnen optreden (leukopenie, neutropenie, lymfopenie, trombocytopenie en daling van hemoglobine), treden doorgaans binnen 2 weken op. Een voortschrijdende daling na 8 weken van therapie komt niet vaak voor. De daling is reversibel na verlaging van de dosis of afbreken van de therapie, waarbij bij de meerderheid van de patiënten de waarden terug zijn op de uitgangswaarden ca. 4–8 weken na het staken van de therapie.

In tegenstelling tot bij chronische hepatitis C zijn bij chronische hepatitis B exacerbaties van de ziekte (met tijdelijke en mogelijk significante verhogingen (> 10× ULN) van serum ALAT) tijdens de therapie niet ongebruikelijk; de leverfunctie frequenter controleren en dosisverlaging of tijdelijke onderbreking van de behandeling overwegen, tot de verhoging afneemt. De therapie niet starten indien de uitgangswaarde van het ALAT > 10× ULN is.

Behandeling met interferon α wordt in verband gebracht met hypertensie, hartritmestoornissen, hartfalen, pijn op de borst en myocardinfarct. Bij bestaande cardiale afwijkingen vóór de behandeling een ECG uitvoeren. Bij verslechtering van de cardiovasculaire status, de behandeling onderbreken of definitief staken.

Vóór de behandeling bij alle patiënten een oogonderzoek laten uitvoeren. Bij vermindering of verlies van gezichtsvermogen tijdens de therapie direct een volledig oogonderzoek laten uitvoeren. Bij reeds bestaande oogaandoeningen regelmatig oogonderzoek laten uitvoeren. Bij verergering van bestaande oogaandoeningen of bij het ontstaan van nieuwe oogaandoeningen de therapie definitief staken.

Tijdens de behandeling kunnen (ernstige) effecten op het centraal zenuwstelsel optreden. Depressie, suïcidale gedachten en pogingen tot suïcide zijn ook (zelfs tot 6 mnd.) na staken van de behandeling nog waargenomen. Controleer alle patiënten nauwgezet op tekenen of symptomen van psychiatrische aandoeningen. Patiënten met een stoornis in het gebruik van middelen (bv. alcohol en cannabis) hebben meer kans op het ontwikkelen van, of op verergering van bestaande psychiatrische stoornissen. Als de behandeling met peginterferon α bij deze patiënten nodig wordt geacht; controleer op de aanwezigheid van andere psychiatrische co-morbiditeiten en de kans op (andere) verslavingen. Overweeg indien nodig een interdisciplinaire aanpak met een psychiatrisch zorgverlener of verslavingsspecialist om de patiënt te evalueren, behandelen en te volgen. Bij (her)optreden van psychiatrische stoornissen en middelengebruik is vroege (psychiatrische) interventie aanbevolen. Wanneer symptomen aanhouden of verergeren of wanneer suïcidale gedachten ontstaan, de behandeling met peginterferon α+ribavirine staken. Wees zeer voorzichtig bij bestaande of een voorgeschiedenis van ernstige psychiatrische aandoeningen (zie ook onder Contra-indicaties) en start bij deze patiënten alleen een behandeling als therapeutische behandeling van de psychiatrische aandoening verzekerd is.

Bij persisterende koorts, andere oorzaken – voornamelijk ernstige infecties – dan de toediening van peginterferon α-2a uitsluiten, vooral bij patiënten met neutropenie. Bij koorts, hoest, dyspneu of andere respiratoire symptomen een X-thorax maken. Bij persisterende of onverklaarbare longinfiltraten of een verminderde longfunctie, de behandeling staken. Ernstige infecties (bacterieel, viraal of door schimmel) en sepsis zijn gemeld; bij optreden hiervan onmiddellijk starten met anti-infectieve therapie en staken van de interferontherapie overwegen.

Wees voorzichtig bij psoriasis (in de voorgeschiedenis); bij nieuwe of verergering van psoriasislaesies overwegen de behandeling te staken. Bij behandeling met α-interferonen kunnen auto-antilichamen ontstaan. Wees voorzichtig bij patiënten met onderliggende auto-immuunziekten of met een klinische voorgeschiedenis ervan; bij tekenen of symptomen van auto-immuunziekten evalueren of voortgezette behandeling geïndiceerd is. Bij vermoeden van het ontstaan van het syndroom van Vogt-Koyanagi-Harada (VKH; granulomateuze inflammatoire ziekte van de ogen, het gehoorsysteem, het hersenvlies en de huid) de behandeling staken en een behandeling met glucocorticoïden overwegen.

Vanwege het optreden van dentale en parodontale aandoeningen, dient het gebit tweemaal per dag gepoetst en regelmatig gecontroleerd te worden. In geval van braken de mond daarna grondig spoelen.

Interacties Bron: KNMP/Informatorium Medicamentorum

Peginterferon alfa 2a remt CYP1A2.

Interacties  (peg)Interferon alfa.

Relevant: de plasmaconcentratie van theofylline stijgt.
Combinatie met telbivudine is gecontraïndiceerd. In een studie bleek een verhoogd risico op perifere neuropathie bij combinatie met telbivudine. Bovendien is het voordeel van combinatie van interferonen met telbivudine niet vastgesteld.

Niet relevant: de AUC van melfalan kan toenemen.

De klaring van fluorouracil kan afnemen.
Niet beoordeeld: bij patiënten met HCV-HIV co-infectie en gevorderde cirrose die cART krijgen, kan het risico op leverdecompensatie en lactaatacidose toenemen als ze worden behandeld met (peg)interferon alfa plus ribavirine.
De beenmergtoxiciteit van myelosuppressieve stoffen (zoals oncolytica, ribavirine en zidovudine) kan worden versterkt.

IMMUNOSTIMULANTIA

Deze pagina geeft een overzicht van geneesmiddelen uit dezelfde ATC groep. Let op: Dit betekent niet per definitie dat deze middelen onderling uitwisselbaar zijn.

KOLONIESTIMULERENDE FACTOREN

Filgrastim

Neupogen G-CSF, Tevagrastim, Nivestim, Zarzio, Accofil
L03AA02

Lipegfilgrastim

Lonquex
L03AA14
INTERFERONEN
L03AB05
L03AB10
OVERIGE IMMUNOSTIMULANTIA

Glatirameer

Copaxone
L03AX13
L03AX15

Plerixafor

Mozobil
L03AX16

Referenties

  1. Informatorium Medicamentorum, (Interacties, nierfunctiestoornissen), Geraadpleegd 22 juni 2018
  2. ZorgInstituut Nederland, Farmacotherapeutisch Kompas ( Eigenschappen, Contra-Indicaties, Bijwerkingen, Waarschuwingen en Voorzorgen)., Geraadpleegd 22 juni 2018
  3. Roche Registration GmbH, SmPC Pegasys (EU/1/02/221) 26-03-2018

Wijzigingen

  • 08 augustus 2018 14:08: NIEUW TOEGEVOEGD obv SmPC Pegasys

Therapeutic Drug Monitoring


Overdosering